woensdag 28 september 2016

Het doosje van nieuwsgierigheid, hoofdstuk 24 en 25

Hoofdstuk 24
Het boek over Paramahansa Yogananda had Herman in een ruk uitgelezen en hij was er danig van onder de indruk geweest.
Als hij aan Yogananda dacht bekroop hem het gevoel dat hij zijn leven totaal verkloot had.
Maar aan de andere kant had zijn leven hem, tot nu toe, ook veel gebracht.
Hij wist nu tenminste dat het ook heel anders kon.
En natuurlijk begreep Herman ook heel goed dat een dergelijk leven als dat van de Yogi, niet voor iedereen weggelegd was.
Daar waren heel wat levens voor nodig geweest.
Herman was er snel achter gekomen dat hij dergelijke overtuigingen beter voor zichzelf moest houden, omdat maar weinig mensen er überhaupt maar over na wilden denken, laat staan erover een zinnig gesprek over wilden voeren.
Herman voelde zich op dat moment best wel eenzaam.

Had hij iets zinnigs te melden, had hij nauwelijks toehoorders.
Sonja en Colette hadden er op zich wel oren naar, maar waren te veel bezig met hun beider zwangerschappen.
Daarbij vonden beide vrouwen hem al snel teveel in de weg lopen.

Hij trok zich dus meer en meer in zijn werkkamer terug.
In zijn grote armstoel genietend van goede muziek, een cognac en een goed boek.

Dat beviel hem eigenlijk heel goed.
Het was voor iedereen goed, voor zijn vrouwen en voor hemzelf.
Terwijl hij het boek van en over de Yogi op zich in liet werken, was hij ook begonnen aan het tweede boek dat hij gekocht had.
Een boek over schrijven.
“Je leven schrijven” was een mooi boek en het gaf Herman veel om over na te denken.
Alweer.
Ja, alweer.
Voor hem was schrijven iets dat je met een pen en papier deed.
En technisch gezien klopte dat ook, maar er kwam nog veel meer bij kijken.
Terwijl hij aan het lezen was, werden veel barrières bij hem weggenomen.

Ook hij had een paar grote schriften gekocht.
Met harde kaft, zoals Irene, de vrouw die hij bij Shangri-La ontmoet had.
Een beetje twijfelend en onwennig was hij voorzichtig begonnen met zijn eerste notities.
Al snel kreeg het schrijfvirus hem te pakken en schreef hij met gemak de twee A-4tjes per ochtend vol.
Gewoon schrijven wat in je opkomt.
In het begin had Herman voor vele bladzijden stof genoeg, maar hield het bij twee bladzijden per dag.
Zo hield hij de moed erin en zo leerde hij best wel veel over zichzelf kennen.
Dingen waar hij normaliter nooit over nagedacht had.

Hij kreeg behoefte om wat meer te weten te komen over wat hij zoal opgeschreven had.
Sommige zaken waren best wel confronterend en een van die zaken was zijn probleem met vrouwen.

Dat moest toch ergens vandaan komen.

Zelf kwam hij daar natuurlijk niet uit en als hij het aan Sonja en later aan Colette voorlegde, kreeg hij eigenlijk alleen maar tegeltjeswijsheden terug.
Zoals gezegd de beide vrouwen hadden wat anders aan hun hoofd.

Herman besloot zijn geluk eens bij Shangri-la te beproeven.
En daar vond hij zijn derde nieuwe boek sinds korte tijd.
Eigenlijk had hij keus uit een hele reeks boeken, maar dit boek sprak hem aan.
Al vond hij te achterflap tekst een beetje teveel Amerikaans van het goede.
Nou ja, zijn gevoel zei hem dat het toch goed was om te kopen.

“De Innerlijke reis”, ging over de reis in jezelf naar de problemen die je had en de genezing die je zelf kunt bewerkstelligen.
Er hadden wonderbaarlijke genezingen plaats gevonden bij diverse mensen.
Zo stond er te lezen.
Dat leek Herman wel een beetje veel van het goede, maar hij dacht toch wel dat hij er misschien iets aan zou kunnen hebben.

Het eerste gedeelte ging over de ervaring van de schrijfster zelf, bij de beleving van haar eigen ziekte en de wonderbaarlijke weg naar genezing.
Onderweg had ze technieken ontdekt, die haar hielpen bij de kern van het probleem te komen, waarna ze het probleem aan kon pakken en waardoor ze helemaal zou genezen.
De techniek die ze daarbij ontdekte en die ze al doende had ontwikkeld, werd in het tweede gedeelte van het boek helder en duidelijk uit de doeken gedaan, waarna je er zelf mee aan de slag kon.

Maar toch was het verstandig om er hulp bij te vragen van mensen, die speciaal daarvoor waren opgeleid.
Inderdaad, door de schrijfster zelf.
Maar dat vond Herman totaal geen probleem, hij wist hoe geldverdienen in elkaar stak en hij begreep ook dat dit proces begeleiding nodig had.
Anders zou je jezelf gemakkelijk een rad voor ogen kunnen draaien en uiteindelijk, resultatief gezien, niet zo ver komen als met begeleiding.

Al lezende was hij danig onder de indruk gekomen van het geschrevene en op een dag was hij er klaar voor om een volgende stap te zetten.

Natuurlijk had hij zelf geprobeerd of hij ergens zou kunnen komen, maar zijn ervaring met meditatie en concentraties mocht geen naam hebben, dus leek het hem verstandig een deskundige te zoeken.

En omdat Herman zich regelmatig op kantoor liet zien, had hij tijd genoeg om zich verder te bekwamen met computergebruik.
Daar vertelde hij niet veel over aan Sonja, want dat leek hem beter.
Al snel had hij iemand gevonden die ervaring had en er betrouwbaar uit zag.
Dat vond hij heel belangrijk.

Herman maakte een afspraak met de vrouw die hij via internet had opgespoord.
Hij zou nog enkele weken geduld moeten hebben, want hij was kennelijk niet de enige die haar hulp had in geroepen.
Dus had hij nog even tijd om met zijn tweede boek verder te gaan.
Zoals gezegd heette dat ‘Je leven schrijven’ en hoe meer hij ermee werkte, des te beter beviel het Herman.
Zelfs zo goed, dat hij, om met schrijven te kunnen beginnen, zichzelf, voor het eerst in jaren, drie weken vakantie gaf.
Sonja en Colette waren aan de ene kant verbaasd geweest, maar aan de andere kant leek het hen ook een goed idee.
Iedereen blij dus.

Daar zat hij dan.
Thuis, in zijn eigen huis drie weken vakantie te vieren.
Een hele reeks gedachten drongen naar voren en vroegen om aandacht en Herman wist zo gauw niet hoe en waar te beginnen.
‘Sonja redt het wel op de zaak.’ dacht hij nog even, in een ultieme poging om zichzelf wat meer rust te geven.
Toch zat het hem niet lekker.
Hij had het idee dat hij haar in de steek liet.
‘Tijd voor jezelf hebben valt niet mee. Ik begrijp best dat een heleboel mannen dat niet kunnen. Tjemig wat is dat moeilijk.’
Normaal gesproken had hij gevloekt, maar om de een of andere reden deed hij dat nu even niet.
Hij keek naar zijn schriften en pennen.
Sloeg de eerste bladzijde open en zette de pen op papier.

Hij begon te schrijven en zonder ophouden schreef hij drie kantjes vol.
Nog was hij niet klaar en schreef dus verder.
‘Het maakte niet uit waarover,’ had de schrijfster gezegd in haar boek, ‘schrijf gewoon wat naar boven komt. Je hoeft het ook niet terug te lezen, het gaat erom dat je alles wat in je op komt opschrijft.’
Herman voelde zich gelukkig, maar ook een beetje onzeker, maar wel erg gelukkig.

’Wat moet ik doen als ik een heel boek schrijf.’
Herman voelde zijn lichaamstemperatuur stijgen.
Alleen al het idee van een boek uitgeven deed hem bijna verstarren.
Herman had wel voor hetere vuren gestaan en verdrong die gedachten.
Maar toch waren de gedachten, over het eventueel uitgeven van een boek, zo sterk, dat ze hem toch dwongen er over na te denken.
‘Wat als er geen een uitgever geïnteresseerd zou zijn in wat hij schreef? Of als de critici zijn boek tot op de grond toe af zouden breken?’
Hij zat een tijdje stil voor zich uit te kijken en liet de gedachten een voor een de revue passeren.
Uiteindelijk kwam hij tot de conclusie dat hem dat allemaal eigenlijk geen ene reet kon schelen.
Hij had geld genoeg en zou een fondsje oprichten om zijn eigen werk uit te geven.

Maar wat de critici betreft; daar was hij nog niet uit.
Hij was altijd erg gevoelig geweest voor kritiek van zijn vrouw, zowel de eerste als de tweede als de derde en zelfs van zijn vriendin, die hij rustig als zijn vierde vrouw kon tellen.
‘Die verdomde kritiek ook, daar moet ik toch wat aan doen.
Dat was wel iets voor tijdens de sessie met de Innerlijke reis-mevrouw.’ dacht hij heldhaftig.

Hij schreef het op en maakte gelijk een notitie, dat hij dit met de mevrouw van de sessie zou bespreken.
Het leek hem een geweldig begin om in zichzelf te reizen en te kijken waar die angst voor kritiek vandaan kwam.
Na een tijdje keek hij op de klok en schrok dat het al zo laat was.
Herman had zeker anderhalf uur zitten schrijven en denken. ‘Lekker zeg, dat ga ik beslist meer doen, hier ga ik mee door.’
Hij legde zijn schrijfgerei op het tafeltje naast hem, stond op om een lekkere mok koffie te zetten en liep naar de voordeur om de krant van de deurmat op te rapen.

‘Schrijvers hebben een geweldig leven,’ dacht Herman met een zweem jaloezie in zijn buik, ‘ze zouden dankbaar moeten zijn dat ze het talent hebben om met dit prachtige instrument de mooiste dingen te creëren.’
Met de mok koffie in de ene en de krant in de andere hand liep hij naar zijn werkkamer en nestelde zich in zijn favoriete luie leunstoel om te genieten van wat er allemaal in de wereld gebeurd was.
Nou ja genieten!
’Journalisten hebben ook een mooi vak.’
Herman vond ineens alles, wat met schrijven te maken had, ideaal en las met meer interesse dan anders enkele columns.
‘Wat een azijnzeikerd is die gozer. Makkelijk om vanuit je luie stoel zoveel kritiek op alles en iedereen te hebben. Hij zou eens een dagje mijn werk op de zaak over moeten nemen.’
Hij richtte zijn hoofd op en keek even nadenkend om zich heen.
‘Nou ja, niet nu dan, maar toen ik nog heel veel zelf deed, want laten we even eerlijk zijn, wat ik de laatste jaren zelf gedaan heb, zou een beetje slimme schrijver misschien ook wel kunnen. Sonja deed en doet immers het meeste werk.’ ‘Sonja!’
Plotseling voelde hij een gigantisch schuldgevoel opwellen. ‘Godverdomme, wat nu weer.’

Enigszins opgelucht merkte hij dat hij weer gewoon voluit vloekte, al was hij daar nooit echt trots op geweest, dat had hij nou eenmaal altijd gedaan.
‘Veranderen is moeilijk van Ginderen.’ Zei hij tegen zichzelf.

Herman legde de krant neer en belde Sonja.
“Dag schat, gaat het een beetje?” Hoorde hij Sonja zeggen en hij zag haar zitten. Op zijn stoel, achter zijn bureau: “Zit je achter mijn bureau?” vroeg hij verbaasd.
“Ja!” was het verbaasde, maar stellige antwoord en na een korte pauze: “Hoe weet je dat?”
Herman was minstens even verbaasd geweest en zei meteen: “Gewoon, ik moest aan je denken en toen ik jouw stem hoorde, zag je meteen achter mijn bureau zitten. Ik vind het niet erg hoor, de zaak is nu net zoveel van jou als van mij, dus ga je gang.”

Helmaal gerust was hij er niet op.
Hij had wel vaker beelden gezien als hij iemand opbelde, maar daar had hij nooit echt aandacht aan geschonken. Ook had hij vaak, bij voetbalwedstrijden, van te voren al geweten of het wat zou worden of niet.
Meer dan hem lief was, had hij dan achteraf gelijk gekregen.

Herman besloot nu, dat hij daar meer aandacht aan zou besteden.
Ook had hij het een paar keer gehad dat hij, als hij, bijvoorbeeld een voetballer, vooraf het veld op zag lopen, dat hij dan in een keer wist dat die speler zou scoren.
Zoals die ene keer dat Italië tegen Argentinië moest voetballen tijden het wereldkampioenschap voetbal.
Herman zag Paolo Rossi, dat was dus de spits van Italië, het veld opkomen en hij wist gelijk dat hij drie keer zou scoren.
En inderdaad, hij scoorde drie keer en Italië won de wedstrijd en werd wereldkampioen.
Achteraf had hij het wel tegen zijn vrienden in de kroeg gezegd, maar iedereen had hem voor gek verklaard en stiekem gedacht en sommigen ook gezegd, dat zoiets onmogelijk was.
Dat zoiets eenvoudig niet kon.
Maar Herman ging daar nu toch meer en meer aan twijfelen, want Paolo Rossi, dat was dus de spits van Italië, scoorde toch echt drie keer.
En later had hij het nog een paar keer gehad.

De keren dat hij het bewust probeerde te zien, lukte het hem niet.
Maar als het zo spontaan binnen kwam, dan had hij altijd gelijk gehad.
‘Toch beter naar mezelf luisteren. Zou dat nou met gevoel bedoeld worden?’ Hij wist het niet, het zou goed kunnen, maar hij zou het ook maar aan die mevrouw van de reis vragen.

“Is er iets?” hoorde hij Sonja bezorgd vragen.
“Eh, nee hoor, alles is goed hier. Wel even wennen, natuurlijk, maar alles gaat goed. Ik wou alleen even je stem horen en kijken of het daar ook goed gaat.”
“Tuurlijk gaat het goed, dat weet je best. Je wilt toch niet zeggen dat je de zaak nu al mist?”
“Nee, ik mis niks.” Hoorde hij zich gehaast zeggen, “Maar jou natuurlijk wel. Ik voel me een beetje belazerd, omdat ik net even het idee had, dat ik jou in de steek liet daar met de zaak. Maar je redt het zelf prima, dat heb je altijd gedaan en dat zal ook altijd zo blijven.”
“Mooi. Probeer jij er nou maar optimaal van jouw vakantie te genieten, want anders heeft het geen zin om vrijaf te nemen. Lukt het schrijven een beetje?”
Herman leefde onmiddellijk op en zei enthousiast: “Ja, geweldig. Wat is dat heerlijk joh. Geweldig om zomaar een aantal bladzijden vol te schrijven met je gedachten. Ik ga een boek schrijven, daar heb ik enorm veel zin in.”
“Leuk. Waar gaat dat boek over?”
‘Godverdomme, daar had je het weer. Met een zo’n klote zinnetje was al zijn plezier bedorven.’
“Nou, eh, dat weet ik nog niet. Dat doet er ook niet toe. Ik ga gewoon een boek schrijven of jij het nou ziet zitten of niet. Ik doe het gewoon.”

“Kalm maar, ik zeg toch niks verkeerds, ik vroeg alleen maar wat. Je komt heus nog wel op een idee voor een goed boek. En als je geen uitgever kunt vinden, dan geven we het gewoon zelf uit. Ik geloof in je lieverd, dat weet je toch.”

Even was Herman helemaal de kluts kwijt.
Dacht hij eerst dat ze het niet zag zitten en gelijk eroverheen steunt ze hem.
“Je bent een schat. Wat wil je eten vanavond?”
Nu was het Sonja’s beurt om hooglijk verbaasd te zijn, Herman had nog nooit een vinger uitgestoken in de keuken. “Eh, je bent toch niet ziek of zo? Jij en koken dat zijn er niet twee, maar een stuk of zeven. Wat gaan we nou krijgen?” “Nou ja, een pizza krijg ik nog wel in de magnetron.”
“Ja, dat wel. Maar kun je hem ook aanzetten?” Sonja moest hard lachen. “Sorry schat, maar het moet niet gekker worden. Hou jij het nou eerst maar bij schrijven. Dat is al verandering genoeg. Die pizza schuif ik zelf wel in de oven en als jij dan even meekijkt, kun je het de volgende keer zelf. Goed idee? Ik moet nu hangen want er komt zo een afspraak. Doeg.”
En weg was Sonja.
“Doeg.“ zei Herman in een lege hoorn.
Weer terug in de kamer keek hij eens goed om zich heen. Hij zag weelde en smaak afgewisseld met geen smaak.
De smaak kwam van Sonja en hier en daar nog van Liz en zelfs nog een schilderijtje dat Anette gekocht had, maar niet mee had willen hebben.
De niet-smaak was van Herman zelf.
Hij pakte een beeldje, draaide het om en om, en keek er lang en aandachtig naar en besloot het te houden en er van te genieten.
‘Wat kan mij het schelen dat niemand het mooi vind. Ik vind het een leuk en daar gaat het om.’
Hij nam het mee naar zijn studeerkamer en zette het op een prominente plaats vooraan in de boekenkast.

Gelijk viel zijn oog op de paar boeken die er stonden. Herman was nooit een echte lezer geweest, maar dit sloeg toch echt alles.
‘Wat een zooi zeg. Daar moet nodig verandering in komen. Ik heb de helft niet eens echt gelezen.’
Zijn smaak op literair gebied was uiterst mager.
Herman had nooit precies geweten wat literatuur en wat lectuur was.
‘Wat maakt het uit. Als ik het leuk vind om te lezen, dan lees ik het. Anders niet.’

Vlug liep hij met zijn vingers langs de ruggen van de boeken die er stonden.
Meer dan de helft bestond uit Detectives.
Dat had hij vooral in de vakanties leuk gevonden.
Vroeger had hij een aantal boeken van Agatha Christie gelezen en daar had hij altijd van genoten.
Het meer recente werk was van Ludlum, maar Shöwall en Wahlöo, vond hij eigenlijk beter.
De sfeer was altijd zo goed in die boeken.
Later had hij eens gelezen dat Shöwall en Wahlöo man en vrouw waren.
‘Misschien dat ik Sonja ook maar eens aan het schrijven moet zien te krijgen.’
Lachend om zijn eigen voortvarendheid, zette hij de boeken, die hij wilde bewaren, bij elkaar en keek naar de rij boeken die weg konden.

‘Daar wacht ik toch nog even mee.
Eerst nieuwe kopen, anders is de kast zo leeg.’
Hij merkte de stilte in het huis.
Er kroop een rilling over zijn rug.
Was hij wel alleen in huis?
Waren er geen insluipers, die hem kwamen beroven?
‘Shit man, doe niet zo stom. Ben je een keer alleen thuis en dan ga je gelijk hallucineren. Doe normaal joh. Kloothommel.’

Toch liep hij even snel door het huis en sloot de achterdeur af.
‘Je kon nooit weten. Toch?’
Terug in zijn werkkamer besloot hij dat het geen werkkamer meer was, maar atelier, of studeerkamer.
Dat klonk allemaal veel beter.
Herman hoorde nu niet meer tot de werkende klasse, maar tot de creërende klasse.
‘Maar je hebt nog niets gecreëerd.’ Dacht hij somber. “Je bent nog maar net begonnen man en nou al pretenties. Zie eerst maar eens dat je iets acceptabels geschreven krijgt. Daarna kun je bepalen of je door gaat of niet.’

Voorzichtig schoof hij de boeken die weg konden naar rechts en de boeken die bleven naar links.
‘Goh, ging alles maar zo gemakkelijk.’
Om zich heen kijkend bedacht hij zich dat het handig en verstandig was om te kijken wat hij nodig had en wat niet. Thuis voor de zaak werken deed hij toch nooit en het kantoor had eigenlijk niet meer dan een ceremoniële functie gehad.
Aftrekbaar van de belasting ook.
Dat was wel zo handig geweest.
‘Die verdomde accountants moesten hun geld terug verdienen. Maakte niet uit hoe.’

Zijn klassiek uitziende bureau mocht blijven, daar hield hij wel van.
In eerste instantie gekocht, omdat een collega ook zo’n bureau thuis in zijn kantoor had staan.
Maar ook omdat Anette het destijds wel chique vond.
En Herman wist al vroeg dat hij op dat gebied geen idee had wat wel en wat niet smaak had en of kon, dus daar liet hij zich graag in raden.
Opeens wist hij wat hij wilde hebben.
Bij Shangri-la had hij een prachtige kristallen bol gezien, die krengen waren stervens duur, maar hij had geld zat en vond het gewoon mooi.
Dus besloot hij naar Sangri-la te gaan.
Maar eerst keek hij rond of er nog meer nodig was.
Hij kon zo snel niets bedenken en dacht het ter plekke wel te vinden.

Hoofdstuk 25
Bij Shangri-la aangekomen bekeek hij eerst de etalage. Daar had hij zich nooit de tijd voor gegund.
‘Van nu af aan neem ik meer tijd voor alles wat ik doe. Ik besteed aandacht aan de dingen en kijk ernaar en probeer het dan te zien. Ik kijk later wel wat dat precies betekent.’

Dat idee gaf hem in ieder geval een goed gevoel.
In de etalage stonden wat commercieel verantwoorde zaken, zoals gedachtekaarten die je iemand toe kon sturen en een nieuwe titel van een populair schrijver.
Of was het een schrijfster?
Die Indiase namen waren voor Herman niet allemaal even duidelijk.
Binnen genoot hij onmiddellijk van de wierookgeur die er altijd scheen te hangen.
Achterin de winkel zaten een paar mensen gezellig aan de tafel en dronken een kruidenthee.
Echt lekker had Herman de thee niet gevonden, maar onder het motto van alles went, dus ook kruidenthee, bestelde hij een thee.
“Hebt u nog voorkeur voor een smaak?” vroeg de aardige mevrouw achter de theezet balie.
“Eh, wat hebt u allemaal?” vroeg hij om tijd te winnen.
Hij had echt geen idee.
“Waar houdt u van.” Hield de vrouw vol.
“Geen idee.” zei hij eerlijk, “Het is allemaal nieuw voor me. Ik moet er eerlijk gezegd enorm aan wennen. Thuis zet mijn vrouw wel eens rooibos met goede nachtrust erbij. Hebt u zoiets?”
“Vindt u dat lekker?” vroeg de vrouw neutraal.
“Eerlijk gezegd niet, maar na een paar keer ga je er aan wennen. Dus doe maar zo iets. Ik sla me er wel door heen.” Ze moesten beiden glimlachen.
‘Toch wel relaxed.’ Vond Herman.
Het nieuwe leven, het schrijversleven, beviel hem tot nu toe opperbest.’
En weer dacht hij dat schrijvers een geweldig mooi leven hadden en eigenlijk nooit zouden moeten en mogen klagen. ‘Ik mag wel klagen.’ placht Herman altijd te zeggen als het onderwerp te spraken kwam, ‘maar ik doe het niet.’
Dat vond hij nou een mooie nieuwe tijdsgedachte, ‘whatever that might be.’

Mensen kunnen zo zeiken en zeuren en klagen.
Gek werd hij daar van.
Zelf hield hij meer van een positieve kijk op de mens en de wereld, ook al zaten er nog zo veel rotzakken tussen.
Er waren, volgens Herman, altijd veel meer aardige mensen op de wereld.
Alleen zo jammer dat de paar rotzakken het altijd voor de meerderheid der goedzakken verpestten.
Het zei zo.

Terwijl de vrouw een thee voor hem zette, zocht Herman naar een titel die hem aansprak.
Van te voren had hij zichzelf voorgenomen om naar zijn gevoel te luisteren.
Dat was een enge gedachte geweest, maar toch ging hij dat doen.
En inderdaad trok een felgekleurd boekje zijn aandacht.

‘Osho?’ nooit van gehoord.
Het oranje rood en geel gekleurde boekje had als titel ‘Creativiteit’ met als subtitel ‘je eigen kracht beleven.’
‘Hé dat is ook toevallig. Daar ben ik net mee bezig. Zou toeval dan toch bestaan?’
Herman had ooit eens iemand horen zeggen dat toeval alleen maar betekende dat het naar je toe valt.
Dus dat het voorbestemd was.
Hij had zich toen van de man afgekeerd en gedacht dat hij gek was.
Maar, zoals de laatste tijd wel vaker het geval was, was hij daar nu niet meer zo zeker van.

In gedachten probeerde hij de man, die dat destijds gezegd had, voor de geest te halen en toen dat lukte, bood hij hem in gedachten zijn excuses aan.
Weer voelde hij zich vreemd.
‘Wat is er toch met je aan de hand jongen?’ vroeg hij zich in gedachten af.
‘Gek ben je niet, dat weet ik zeker, maar in de kroeg hoef ik hier niet mee an te komen. Ze maken me af en draaien me door de gehaktmolen.’

‘Het valt je toe!’ Schoot hem door het hoofd. ‘Dan koop ik het boekje. Kan nooit verkeerd zijn. Ik zocht het niet, ik kwam het gewoon tegen.’

Nadat hij voorzichtig aan de thee geroken had, die de vrouw van de theebalie voor hem neergezet had, bladerde hij snel door het boekje en bleef met zijn vinger op een pagina hangen.
Zijn oog viel op punt 4. Geloof. ‘Een creatief mens is niet behept met veel geloofsovertuigingen; in feite heeft hij er niet een. Hij heeft alleen zijn eigen ervaringen. En het mooie van ervaring is dat zij nooit afgerond is. Verder onderzoek is altijd mogelijk. Geloof is altijd afgerond; er staat een punt achter. Geloof is altijd definitief. Een ervaring niet, zij is nooit af.’

Herman begreep er helemaal niets van, maar het intrigeerde hem wel.
De vrouw van de thee was nog in de buurt en hij wenkte haar.
Ze kwam naar hem toe.
“Kan ik u helpen?” en ze keek naar het boekje van Osho. “Ja, u zult wel denken, maar ik heb geen idee wie dit is. Kent u de schrijver?”
De vrouw lachte en zei: “U kent hem misschien wel onder zijn vroegere naam. Zegt Bhagwan u iets?”
“Bhagwan?” Het zei hem in eerste instantie helemaal niets. “Hij zal wel erg bekend zijn mevrouw, maar ik heb een uitermate druk leven achter de rug en het zegt me hoegenaamd niets. Is hij bekend van radio en TV?”
“Dat kunt u wel zeggen ja. Hij heeft ontzettend veel volgelingen gehad die allemaal naar zijn huis in Poona, in India, kwamen, om daar verder onder zijn leiding te leven. Voor hen was hij de enige echte goeroe…”

“Verrek ja, Goeroe. Nou weet ik het weer. Sorry dat ik u zo ruw onderbreek. Maar het kwam in een keer weer binnen.” ”Geeft niet.” Zei de vrouw met een glimlach. “Ik begrijp het wel.”
“Aardig van u.”  zei Herman.
“Was het een charlatan?”
“Nou zeg.” Zei de mevrouw van de theezet balie, “Dat viel geloof ik wel mee. Maar helemaal zeker weet ik het ook niet. In Amerika zaten ze achter hem aan en daar heeft hij zelfs in de gevangenis gezeten, maar of hij echt iets verkeerds gedaan heeft, dat weet ik niet. Ze hebben hem wel weer vrij moeten laten.” Ze dacht even na, “Later is hij aan bloedvergiftiging gestorven. Althans hij beweerde dat de Amerikanen hem in de gevangenis vergiftigd hadden.”
Daar kon Herman zich iets bij voorstellen, want een mens is maar een mens en onder het mom van rechtvaardigheid en veiligheid waren wel meer dingen fout gedaan en gegaan.
Al dan niet bewust.
“Dus in feite is hij nu een soort martelaar voor zijn volgelingen?”
“Zou best kunnen. Wie het weet mag het zeggen. Maar wat ik wel weet is dat zijn boeken ontzettend goed verkopen. Nu nog steeds en ik zou haast willen zeggen. Nu meer dan ooit.”
“Nou, dan heeft hij in ieder geval iets goed gedaan, anders werkt het niet. Dit boekje koop ik.”

De vrouw van de thee ging verder met haar werk en Herman las en dronk van zijn thee.
Een rilling kroop over zijn rug toen hij voorzichtig het eerste slokje naar binnen zoog.
‘Effe wennen. Jezus wat een bocht. Nou ja. ’t Zal wel gezond wezen. Dat is meestal in eerste instantie niet te vreten en of niet te zuipen.’

Hij sloeg de eerste bladzijde op en begon aandachtig te lezen. “Een creatief mens is iemand met inzicht, iemand die ziet wat niemand ooit zag, die hoort wat niemand ooit eerder hoorde. Dan ontstaat creativiteit.”

Het was een soort voorwoord voor het voorwoord, een gedachte vooraf.
Herman begreep er niets van, maar was vastbesloten het te lezen en er het beste van te maken.
Het klonk in ieder geval mooi.
Zelfs de thee begon hem te bevallen, maar hij moest er wel ontzettend van naar de wc.
‘Jezus wat was dat voor thee. Het lijkt wel of er geen eind aan komt. Zal ook wel helpen tegen nierstenen.’
Bedacht hij zich en herinnerde nog hoe zijn vader vroeger krimpend van de pijn een hele dag op of in de buurt van het toilet hing omdat hij een aanval van acute nierstenen had.

“Dat nooit.’
Had hij zich voorgenomen.
Zonder ook echt te weten hoe hij dat moest doen.
Maar nu wist hij het; met deze thee kreeg geen steen kans zich te ontwikkelen, laat staan zich vast te hechten.’
Hij kocht gelijk een doosje en zou het Sonja thuis uitleggen.

’s Avonds toen Sonja thuiskwam liet hij haar gelijk zien wat hij allemaal gekocht had en vertelde wat hij allemaal gedaan had en van plan was.
De grote kristallen bol was een schot in de roos en hij had er hard voor moeten knokken om hem voor zijn atelier te behouden.
In ieder geval had hij zijn zwangere echtgenote, die zijn altijd wat vasthoudender dan niet zwangere echtgenotes, moeten beloven er ook een voor haar te kopen.
Een iets grotere natuurlijk.
Ze hadden zelfs afgesproken samen naar Shangri-la te gaan.
Hoe eens kan een mens het met een ander mens eens zijn. “O, ja en dat wil ik ook nog, maar daar heb ik jou bij nodig.” Zei hij raadselachtig.
Het was voor het eerst dat Sonja hem niet gelijk begreep, meestal wist ze wel wat hij bedoelde, als hij weer eens halve zinnen sprak.
“Nou dan moet je me eerst wel even vertellen wat dat dan precies is. Dan kijk ik wel of ik je kan helpen.”
Sonja was aangenaam verrast door zijn kinderlijke enthousiasme en ze voelde weer een enorme golf liefde door haar lijf trekken.
Dat was toch al weer een tijdje geleden geweest.
Ook al had ze hem de escapade met Colette vergeven en waren ze zelfs goede vriendinnen geworden, dit was toch even anders.
Er was toch iets veranderd, het vertrouwen was niet helemaal weg, daar waren de dingen net iets teveel tegelijk voor gebeurd en dat kon ze hem moeilijk blijven verwijten.

Nou ja, dat kon ze natuurlijk wel, maar daar zou niemand baat bij hebben.
Ze had het zelf ook wel in de gaten gehad en had alleen wat sneller moeten handelen toen ze merkte dat hij achter een andere vrouw aan zat.
Hij was altijd zo doorzichtig als wat geweest.
Maar nu was alles anders, nu was hij van haar en wat er ook gebeurde en hoe hij ook zou veranderen, hij bleef van haar.
Bovendien zei haar gevoel haar, dat het goed was en daar vertrouwde ze op.
Ze moest er alleen even aan wennen dat Herman ineens dingen zag en ook dingen voelde.
‘Goed in de gaten houden en erbij blijven, dan kan er niets verkeerd gaan.’ dacht ze tevreden.
Ze kuste hem op zijn voorhoofd en weer voelde Herman de passie in haar lippen op zijn huid branden.
Hij voelde weer leven in zijn onderbuik.
Maar hij besloot het te negeren.

“Ik wil een computer. Eentje die gemakkelijk te bedienen is en daar heb ik jou voor nodig. Jij weet wat ik nodig heb.” Sonja keek hem met grote verbaasde ogen aan: “Een computer? Jij?”
“Ja. Ik. Dat is toch niet zo vreemd. Iedere schrijver, nou ja bijna iedere schrijver, schrijft op een computer. Dat is wel zo handig. Al gaat er natuurlijk niets boven schrijven met pen en papier.”
Ook Herman vond dat hij nu iets overdreef.
“Nou, nou, na een dag schrijven en drie velletjes A-4, heeft meneer al veel noten op zijn zang.”
Ze moesten er beiden om lachen.
“Nou ja, wat zeur ik. Het is toch normaal dat als je schrijft, dat je dat op een computer doet. Handig met opslaan en zo.”
“Ja, ja laat maar. Ik weet hoe handig zo’n kreng kan zijn, maar jij en een computer dat zijn er lange tijd meer dan twee geweest. Ik had nooit gedacht dat ik het nog eens mee zou maken dat juist jij met een computer zou willen werken.” “Nou, dat zeg je nou wel, maar ik heb een paar dagen geleden op de zaak ook al een keer op de pc gezeten. Ik ben zelfs op internet geweest. Dus dat wil ik er hier ook ophebben. Dat is gelijk handig voor op de zaak.”
Herman voelde zich net een klein kind dat vreselijk graag een speelgoedautootje wilde hebben en er koortsachtig zijn best voor deed om allemaal positieve dingen aan zijn moeder te vertellen, zodat ze het voor hem zou kopen.
“Al goed, al goed, als je dat zo graag wilt, dan kopen we er een. Maar dan doen we het via de zaak, dat scheelt weer voor de belasting. En dan gelijk ook maar een goede printer erbij en een hoop papier, want ik heb zo het idee dat je dat allemaal ook hard nodig zult hebben.”
Ze deed haar jas uit en gooide hem over de dichtstbijzijnde stoel.

“Ik dacht al dat er wat met de computer op jouw bureau aan de hand was. Hij startte zo raar op.”
“Hoezo? Is er iets mis mee dan. Heb ik ‘m kapot gemaakt?” “Nee, zo erg is het niet. Hij startte gewoon anders op dan normaal, dat is alles.”
“Hm.” Herman vond het maar niks.
“Dus je zat al die tijd al op mijn computer te werken als ik er niet was?”
“Ja hoor en ook als jij er wel was. Je hebt er gewoon nooit op gelet. Meestal ging je weg als ik hem aanzette. Een soort Freudiaans negeren, zullen we maar zeggen.”

Herman schudde zijn hoofd, liep naar de keuken en zei: “Over een klein half uurtje kunnen we eten. Ik heb voor jou die speciale pizza gekocht, je weet wel die extra belegde.” Sonja stond als aan de grond genageld en bleef hem met grote wijd-open-gesperde ogen aanstaren.
Na een tijdje zei ze met bewondering in haar stem: “Deze dag zal ik nooit vergeten. Het is de wedergeboorte van Herman van Ginderen, directeur, schrijver, echtgenoot en huisman ineen.”
“En aanstaande vader van jou kind.” Zei Herman er genietend achteraan.
“Je moet wel helder blijven hè!”
Hij genoot zichtbaar van zijn overwinning.
Niet op haar, maar op zichzelf.
Hij voelde dat er nieuw leven door hem stroomde.
Nieuw elan en een nieuwe toekomst.

Eentje met perspectief.
Inderdaad een wedergeboorte.
Een klein half uurtje later schonk hij een lekker wijntje voor hen beiden in.
Sonja hield haar hand boven het glas, om het niet helemaal vol te schenken, maar Herman had speciaal voor haar een portglaasje genomen.
“Dan ziet het er toch als een heel glas wijn uit. Wel zo leuk.” Ze toasten op de toekomst, op hun beiden  en op het nog ongeboren kind.
“Schopt hij al?”
“Wie zegt er dat het een hij wordt. Misschien wordt het wel een zij.”
“Ook goed. Als jij maar gelukkig bent. Eet smakelijk.”

maandag 19 september 2016

Het doosje van nieuwsgierigheid, hoofdstuk 22 en 23

Hoofdstuk 22
“Weet je al waar je deze keer naar wilt kijken?”
Irma sprak rustig op gedempte toon tegen Herman, die inmiddels in een diepe concentratie verzonken was.
“Ik eh, ik zou wel graag wat meer willen weten over waarom ik iedere keer weer dezelfde fouten maak…” Zijn stem klonk zacht en bijna verlegen.
“Oke,” zei Irma zachtjes, “Wil je naar de oorzaak kijken of wil je gewoon informatie, zodat je daar later naar kunt kijken?”
Herman reageerde bijna gelijk na haar laatste woorden: “Informatie. Eerst gewoon wat informatie…”

“Prima, ga dan naar een situatie in dit of een vorig leven waar je de gewenste informatie kunt vinden.”

Herman voelde zich nog dieper weg zakken en vond zich ineens buiten op straat, in een vreemd land en in een even vreemde stad voor een oud hoog gebouw terug.
Hoge ramen op alle verdiepingen en een breed overhangend dak wel brede dakgoten.
Hij zag nog net een rij dakraampjes keurig naast elkaar.
Hij stond op een soort plein met voor hem een drietal brede, stevige traptreden van een harde stevige steensoort, waar hij even geen naam voor had.
Snel klom hij de traptreden op en voor hem zag hij een dubbele eikenhouten deur, met hoge panelen en daarboven ondoorzichtig glas als ramen.
De deur was ongeveer drie meter hoog.
Een forse deur mag je wel zeggen.

Herman had het idee dat hij in een hele andere cultuur beland was, wel westers, maar niet ergens in Nederland.
Hij opende de deur, wat vrij gemakkelijk was en stapte naar binnen.
Binnen vond hij zich terug op een grote, brede deurmat en geheel automatisch veegde hij zijn voeten.
Onderwijl omhoog en om zich heen kijkend.
Hij stond in een grote hoge aankomsthal met in het midden een enorme kristallen lamp.
Herman wist even niet zo snel hoe je zo’n lamp moest noemen.

Links en rechts zag hij twee brede trappen naar de bovenverdiepingen.
Er liep een rilling over Herman zijn rug, het deed hem aan de middelbare school denken, waar hij in zijn jeugd op gezeten had en waar hij slechte herinneringen aan over gehouden had.
En tegelijk ook een gigantische hekel aan alle schoolsystemen.

Na een korte pauze koos hij de linker trap om naar boven te gaan.

Irma zou hem later vertellen dat hij, onbewust voor de zachte vrouwelijke energie had gekozen en dat hij op die manier de oplossing van wat hij wilde weten zou vinden.

Op de een of andere manier liep hij ook aan de linkerkant van de trap.
Ik zal toch niet in Engeland beland zijn?
Hij moest er onwillekeurig in zichzelf om lachen.

Boven gekomen keek hij naar links en rechts, maar het was nog niet de juiste etage, dus koos hij weer de linker trap om naar boven te gaan en ook nu weer bleef hij links van de treden lopen.

Het maakte niet uit waar hij liep, want Herman was tot nu toe nog niemand tegengekomen.

Op de tweede etage keek hij weer naar links en rechts of hij iets herkende waar hij naar toe zou kunnen en hij besloot opeens naar links te gaan.

Ook nu bleef hij links van de gang lopen.
‘Man ik lijk wel gestoord?’
Die gedachte schoot zomaar ineens uit de diepte naar voren.

Op datzelfde moment hoorde hij een stem zeggen dat hij zich onzichtbaar moest maken, omdat niemand hem hier mocht zien.
‘Hoe doe je zoiets?’ dacht hij lichtelijk in paniek.
Maar hij liep meteen de eerste kamer binnen, die hij na de boodschap van onzichtbaar maken, tegen kwam.
Hoewel hij tot nu toe niemand was tegengekomen, leek het Herman wel of hier zo’n beetje de hele wereld naar antwoorden zocht.
In de kamer gekomen zag hij dat die vele malen groter leek dat die buiten op de gang geleken had.
En de zaal, want daar leek het toch wel sterk op, was helemaal gevuld met lange gangen vol met rekken gevuld met allerlei soorten boeken.

Herman stond even stil van verbazing en verwondering.
Wat een hoeveelheid kennis is hier opgeslagen!
Omdat hij tot nu toe continu voor de linkerkant had gekozen besloot hij de meest linker rij met boeken te kiezen.

Herman voelde het klamme zweet langzaam over zijn voorhoofd druppelen, maar hij liep door.
En ondanks dat hij nu wel mensen tegen kwam, was het net of niemand hem zag.
In het begin had hij nog schichtig gereageerd alsof hij weg wilde duiken, maar hij merkte al snel dat niemand hem zag.
Toch wel vreemd, vond hij dat.
Maar hij besloot er geen aandacht aan te schenken.
Herman had werkelijk totaal geen idee hoe hij moest zoeken naar datgene waar hij naar zocht.
Maar zoals zo vaak in dit soort sessies, hoef jij niet proberen te vinden wat je zoekt, het feit dat je al daar bent omdat je wat zoekt, vindt het gezochte jou.
En dat was precies wat er gebeurde.

Voor Herman, op mans hoogte ,stak er een vel papier uit een van de dikke boeken, als wilde het papier zeggen: “Kijk, hier ben ik.”
Nieuwsgierig nam hij het papier uit het boek en las wat er op stond.
Later had hij geen idee meer wat er geschreven stond, maar op het moment van lezen begreep hij het onmiddellijk.
Hij stopte het papier weer terug in het boek en verliet de zaal.
Eenmaal buiten kreeg hij een onbedwingbare drang om linksaf te gaan en naar een volgend gebouw te gaan.
Op de een of andere manier wist hij precies hoe te lopen, want hij was er zo.
Terwijl hij aan kwam lopen zag hij dat het een zelfde soort gebouw was als het eerste gebouw en hij ging snel naar binnen.
Ook nu weer belande hij op dezelfde manier als de eerste keer op de tweede verdieping en liep op dezelfde plaats de zaal binnen, die vanuit de gang veel kleiner leek dan wanneer je er binnen was.

Omdat hij tot nu toe hetzelfde gedaan had als de eerste keer, besloot hij weer de meest linker rij boeken te kiezen.
En inderdaad stak op dezelfde plaats een stuk papier uit een van de dikke boeken.
Herman nam het papier en las het.
Ook nu begreep hij precies wat er bedoeld werd, stak het terug en liep naar buiten.

Eenmaal buiten voelde hij ineens dat hij weer in een groot gebouw was en dat hij groeide en groeide.
Herman maakte zich een beetje zorgen omdat hij bang was dat hij zijn hoofd tegen het dak zou stoten.
Maar dat viel mee.
Toen hij eenmaal zo groot als het gebouw geworden was, en door bleef groeien, en geen pijn voelde, liet hij het gewoon maar gebeuren.

Het volgende beeld wat Herman zag was een heel dubbel beeld.
Van de ene kant zag hij zichzelf, als reus terug, met zijn schouders en hoofd, uit het dak stekend en aan de andere kant zag hij zichzelf van buiten af, als diezelfde reus, uit het dak steken.
Zijn grote verbaasde ogen als reus bleven hem nog lang bij.

Op dat moment zag Irma dat hij weer terug was en vroeg rustig of hij wilde vertellen wat hij ervaren had.
Herman opende zijn ogen en keek Irma met, dezelfde grote verbaasde, ogen aan toen hij als reus in zijn reis gehad had.
“Doe maar kalm aan,” zei Irma, laat het even bezinken.
Toen vertelde hij hortend en stotend zijn ervaringen aan zijn therapeute.
“Ja, dat is wel heftig ja. Hoe voelde je je toen je het eerste papier met informatie gevonden had?”

“Verbaasd!” sprak hij gelijk. “Heel verbaasd, maar ik was tegelijk ook blij, want hoe had ik anders de informatie moeten vinden?”
“Hahaha, ja, dat begrijp ik” zei Irma, “maar je wilde zelf informatie ontvangen en dus kwam die informatie ook naar je toe. Zo werken die dingen meestal. Als er niets komt, dat is het meestal zo dat je er nog niet aan toe bent.”

Herman knikte begrijpend.
“Kijk dat je je beide keren niet meer kunt herinneren wat er op die papieren stond wil alleen maar zeggen dat je diep van binnen in jezelf het antwoord al weet, maar dat je, in je huidige leven, nog verder moet zoeken naar het antwoord. Maar je weet het al, en je hoeft nu alleen maar in dit leven verder op zoek te gaan naar antwoorden.”

Dat begreep Herman inmiddels ook, al vond hij het wel heel jammer dat hij zich van de papieren niets meer kon herinneren anders dan dat hij ze gevonden had en begrepen had wat er op geschreven stond.

Irma zag zijn beteuterde gezicht en probeerde hem te steunen.
“Kijk, dat je ineens als een reus begon te groeien wil ook zeggen dat je er werkelijk aan toe bent om de volgende stap te maken. Heb vertrouwen en volg je hart. Het is niet voor niets dat je alle keren de linker trap gekozen heb, links liep en voor de linker rij boeken gekozen hebt.”
Ze wachtte even om te zien of wat ze zei ook werkelijk bij Herman binnen kwam.
“Tot nu toe heb je in je leven voortdurend voor de rechterkant gekozen, dus voor de materiële, mannelijke kant van je zijn en deze reis geeft aan dat je alleen maar je hart hoeft te volgen. Vertrouw erop dat dat de goede weg is.”

Herman knikte kleintjes.

“Ik weet dat het moeilijk voor je is en ik zeg ook niet dat je je hoofd helemaal niet meer moet gebruiken, maar jouw hoofd heeft je over het algemeen niet in veilige havens geloodst.”
“Sorry dat ik het zo zeg, maar buiten jouw materiële succes heb je weinig geluk gekend. Als ik je zo hoor tenminste.”

Herman knikte weer, nu wat heftiger, want Irma had gelijk.
Dat had ze tot nu toe iedere keer gehad.
En hij begreep dat hij haar gewoon moest vertrouwen dat ze ook nu weer gelijk had.
Zo voelde hij het.
‘Shit? Mijn hart spreekt tegen me.’
Lachend vertelde hij Irma dat zijn hart hem zojuist vertelde dat hij naar haar moest luisteren.
Irma moest daar hartelijk om lachen: “Zie je nou wel dat je hart altijd gelijk heeft?”
Samen lachten ze nog even verder, allebei wetend dat het waar was.
En ze namen daarna afscheid.

Toen Herman weer buiten stond, had hij nog steeds een brede glimlach om zijn lippen.

Hoofdstuk 23
Het adres van de nieuwetijdswinkel, dat hij op zijn eerste ontdekkingsreis op zijn computer gevonden had, was niet echt makkelijk te vinden geweest.
Het had namelijk best wel een tijdje geduurd voor hij de bewuste ‘boekhandel’ gevonden had.
Achteraf gezien wist hij natuurlijk wel waar het adres was, maar hij had eigenlijk nooit interesse gehad in dergelijke zweef uitdragerijen.
Naar zijn idee, was dat, in de meeste gevallen, een toevluchtsoord voor kneuzen uit de maatschappij.
Mensen die het in het echte leven niet konden vinden.

En nu stond hij er zelf voor en nog erger, hij was vastbesloten om er naar binnen te gaan.
Thuis had hij toch geprobeerd naar zijn hoofd te luisteren, maar zijn hart bleek sterker te zijn.
Hij begreep opeens waarom vrouwen vaak zo overtuigend en doordringend in hun gelijk hebben zijn.
Dat zit hem in het hart.
En dan vooral ernaar luisteren.

Voor de zekerheid had Herman een tijdje, op een afstand, staan kijken naar wat voor figuren allemaal zo’n winkel in en uit gingen.
En tot zijn verbazing waren de meesten redelijk normaal, tot normaal geweest, althans van buiten af gezien dan en vanaf een afstandje.
Hij had eigenlijk niet een geitenwollensokkenbreier naar binnen zien gaan.
Toch wel een beetje teleurstellend vond hij, nou kon hij geen smoes verzinnen om er niet naar binnen te gaan.
‘Maar waarom ging hij dan naar binnen? Wat zou hij antwoorden als ze vroegen wat hij kwam doen?’
Herman raakte in vertwijfeling. ‘Doe niet zo raar man, het is de Spaanse inquisitie niet. Je gaat gewoon naar binnen en kijkt even geïnteresseerd rond, pakt het boek uit het schap, rekent af en vertrekt weer. Niets aan de hand, een kind kan de was doen.’
Zijn innerlijke motivatiespeech was niet echt overtuigend geweest.

Het was hem ook al opgevallen, dat er niet alleen maar vrouwen naar binnen gingen, maar bijna net zoveel mannen.
Ook types zoals hij.
Dat was eigenlijk best wel een schok geweest.
Hij was dus niet de enige, er waren er meer.
Herman wist niet of het een opluchting was of dat het hem benauwde.
Het was dus normaler dan hij had gedacht.
Dat op zich was natuurlijk wel een geruststelling.

De boekhandel heette “Shangri-la”, naar het rijk van het eeuwige leven, hoog in de Himalaya.
‘Konden ze nou echt niks beters verzinnen dan zo’n stomme naam. Over zweverig gesproken.’
In gedachten mopperend betrad Herman Shangri-la.
Binnen heerste een redelijk ontspannen sfeer, wel rook het naar wierook, dat rook hij thuis ook wel eens, als Sonja in een meditatieve bui was.
Dus helemaal onbekend was hij er niet mee, al vond hij het ook moeilijk, want echt lekker rook het niet.
Maar iedereen binnen scheen het de gewoonste zaak van de wereld te vinden.
Bovendien werd de geur muzikaal ondersteund door een CD met Tibetaanse klankschalen.
Ook al zoiets waar hij normaal gesproken jeuk van kreeg, maar gaandeweg vond hij het toch wel wat hebben.
‘Zo te horen hoef je daar niet voor naar het conservatorium.’
terwijl hij dat dacht, moest hij tegelijk denken aan zijn vader, die zou dat ook zo gezegd kunnen hebben.
Zijn herinnering aan zijn vader deed hem glimlachen.
‘Ach was mijn vader er nog maar, wat zou hij dan zeggen over zijn voortplantings perikelen?’
In gedachten zocht hij naar het boek dat hij wide lezen.
Later had hij zich positief verbaasd over het feit dat hij die CD gelijk met het boek had aangeschaft.

Het boek waar Herman in geïnteresseerd was, was ‘Autobiografie van een Yogi’ van Paramahansa Yogananda.
Hij had het boek redelijk snel gevonden en toen hij het bij de kassa af wilde rekenen, had de Shangri-la-man het niet eens gek gevonden.
“Ah, meneer weet wat hij wil. Echt een mooi boek meneer, daar gaat u geen spijt van krijgen.”
Geroutineerd tikte hij het bedrag van het boek en de CD in op de kassa en noemde het bedrag.
“Wil ik het voor u inpakken? Zit er een cadeau bij?”
De man was alleen maar klantvriendelijk en niet eens nieuwsgierig.
“Nee hoor, het is voor mijzelf, maar als u misschien een tasje hebt, zou ik dat erg waarderen.” Herman sprak ineens veel vriendelijker en rustiger dan hij normaal in een winkel zou doen.
En het zweet gutste niet eens van zijn voorhoofd af.
Hij rekende af en nam het tasje met zijn aankoop aan en liep tevreden de winkel uit.

Hij was nog niet buiten of hij had al besloten dat hij vaker naar Shangri-la zou gaan.


Eenmaal thuis waren ook Sonja en Colette aangenaam verrast geweest.
“Doe maar ruig” riepen ze bijna in koor, “Een boek en een CD! Het moet niet gekker worden.”
Ze bekeken hem van achter naar voor, door verbaasd om hem heen te lopen.
Vervolgens hadden ze hem vreemd en onderzoekend lang aangekeken, alsof hij iets gedaan had wat hun zekerheid naar hem toe ondermijnd had.

Dat had hem erg goed gedaan.
En hij had alleen maar naar zijn hart geluisterd.
Maar hij had besloten hen dat niet te vertellen.
En ter plekke besloot hij ook vaker dit soort dingen te doen, als het hem uitkwam en niet als het de dames uitkwam, want zo’n kop had hij ook wel weer.
‘Je moet niet gelijk, zojuist gewonnen terrein weer prijs geven.’ bedacht hij zich vergenoegd.

Daarna was hij naar zijn werkkamer gegaan, had de CD opgezet en ging in zijn comfortabele stoel zitten om lezen.
Maar de klanken op die klankschalen CD grepen hem zo aan, dat er van lezen weinig terecht kwam.
In plaats daarvan liet hij de Tibetaanse klankschalen hun werk doen en werd hij zodoende ondergedompeld in een gelukzalige deken van aangenaam en heilzaam geluid.
Vroeger had hij zo’n gevoel ook wel gehad bij sommige nummers van Pink Floyd, maar dit ging veel verder.
Heerlijk vond hij het.
Tot drie keer toe zette hij de CD weer op en iedere keer leek hij er dieper in op te gaan.
Die nacht had hij nog nooit zo goed geslapen.
Van de weeromstuit besloot Herman een paar dagen vrij te nemen.
Wat de vrouwen in zijn leven ervan vonden, kon hem even niets schelen.
En het kon hen kennelijk ook niets schelen, want ze vonden het doodnormaal en ze schenen het een heel goed teken te vinden.
Normaal gesproken had hem dat hooglijk verontrust, maar sinds de Tibetaanse klankschalen-Cd bevond hij zich in een soort van gelukzalige roes.
En ondertussen was hij ook al aardig op koers in zijn nieuwe boek.
Het leven van Yogananda, en dan vooral dat in zijn jonge jaren, maakte diepe indruk op Herman.
Het leek alsof je de liefde van hem voor zijn moeder door de bladzijden heen kon voelen.
En omgekeerd natuurlijk, want zijn moeder hield onvoorwaardelijk veel van haar zoon.
Het schitterende boek, gecombineerd met de klankschalen CD, deed hem tijdelijk uit de huidige wereld op te tillen.
Herman voelde zich goed en er gebeurden ineens allerlei rare dingen.

Voor Herman waren het rare dingen.
Hij bleek ineens aan iemands gezicht te kunnen zien hoe die persoon zich voelde en dat was iets waar hij zich nog nooit mee bezig had gehouden.
Sterker nog, het had hem nog nooit wat kunnen schelen wat een ander ergens van vond en al helemaal niet hoe die zich voelde.
Maar nu scheen het hem geen enkele moeite te kosten om aan te voelen hoe iemand zich voelde.
Het was onschuldig en in een pril stadium, maar toch, hij was gevoelig voor sferen.
Normaal gesproken zou hij zich nu onzeker gevoeld hebben en had hij snel een flinke borrel genomen, maar in plaats daarvan besloot hij er in te duiken.

In ‘Shangri-la’ had hij een boek gezien dat over schrijven ging en besloot het aan te schaffen.
Deze keer stapte hij gelijk de winkel binnen, en besloot eerst eens rustig de winkel te bekijken.
Hij zag allemaal dingen waar hij geen verstand van had, maar vond dat eigenlijk wel leuk.
Er is een hele wereld om te ontdekken.
Hij juichte bijna hardop.
Keek nog eens goed de winkel rond en besloot aan de Shangri-La meneer te vragen of hij het bewuste boek op voorraad had.
Dat had hij en wees hem waar het stond.
Herman liep ernaar toe, nam het gezochte boek uit het schap en las achterop het boek over de schrijfster en de inhoud en stak het tevreden onder zijn arm.
Daarna liep hij nog eens langs de tafels met uitgestalde boeken en voor hij het wist stond hij zeer geïnteresseerd met een vrouw naast hem te praten over het belang van zelfontplooiing en introspectief bezig zijn.

Herman voelde zich alsof hij opnieuw geboren was.
‘Ik weet het, het klinkt uiterst soft en geitenwollensokkerig, maar het is gewoon zo. Ik heb een nieuwe invulling van mijn leven gevonden en mezelf dat ook gegeven. En ik heb er niet eens echt naar gezocht.’
Even stond hij nog in gedachten en hoorde hij de vrouw naast hem zeggen dat zij het boek onder zijn arm ook had gelezen en ze had gedaan wat er in stond en ze was er zo heerlijk mee bezig, dat ze haar leven weer zin had gegeven. Dat vond Herman eigenlijk toch wel iets teveel van het goede, maar hij was op dit moment in een euforische staat van zijn, dat hij alles accepteerde wat men tegen hem zei. En hij hoorde zich, van een afstandje, aan haar vragen wat ze dan precies gedaan had dat haar nu zo tevreden en gelukkig maakte.
“O, dat is heel eenvoudig, ik heb gewoon een schrift met een hard kaft gekocht, u weet wel, zo’n groot formaat, bijna A-4. En daar heb ik gewoon iedere dag de benodigde pagina’s in geschreven en voor de andere opdrachten heb ik een apart schrift gekocht, ook met hard kaft, dat vind ik gewoon lekker werken.”
Ze keek hem even vrolijk en helder aan en Herman kreeg een golf verdriet over zich heen.
En hij begreep er niets van.

Het bracht hem een moment uit zijn evenwicht, maar hij hervond zich snel.
De vrouw praatte verder: “Het is zo heerlijk verhelderend om iedere dag te beginnen met gewoon je gedachten op te schrijven. Het geeft je zo’n geweldig inzicht in waar je mee zit, of waar je mee bezig bent. Natuurlijk zitten er ook veel dagen bij dat je veel van hetzelfde schrijft, maar toch geeft het voldoening. En ik hou gewoon van schrijven.”
Herman knikte begrijpend: “Ik hou ook erg van schrijven.” Zei hij tegen de vrouw, “Maar hebt u dat dan niet altijd al gewild en gedaan?”.
“Nou gewild wel, maar gedaan niet. Ik dacht dat je daar schrijver voor moest zijn. En er Nederlands voor gestudeerd
moest hebben, voor de stijl en de vorm en de fouten en zo.” Ze moest er hard om lachen.
“Alsof je als je gestudeerd hebt iets meteen ook goed kunt. Het idee alleen al zeg, nee, het moet uit je hart komen en als dat het geval is, dan is het altijd goed. Maakt niet uit hoe of wat.”

Herman keek de gelukkige vrouw verliefd aan.
Tot voor een paar weken had hij gelijk met haar naar bed gewild, maar nu was hij gewoon gelukkig en blij met eindelijk iemand die het begreep en die hem begreep.
“U moest eens weten hoe ik het daar mee eens ben mevrouw.”

Ze keken elkaar een moment begripvol aan en het scheen Herman dat ze even achteruit deinsde alsof ze verwachtte dat hij haar mee uit zou vragen, maar toen dat uitbleef lachte ze vrolijk: “Nou dat is ook voor het eerst dat ik dat niet hoef uit te leggen. Niet dat ik niet vind dat je niet naar school zou moeten, of zo hoor, alleen men denkt altijd dat een diploma een zegen is en de enige uitweg uit de rimboe van de middelmaat. Nou niets is minder waar.”

Nu keek ze hem even schuin aan met een aftastende blik in haar ogen, maar ook nu had Herman niets ernstigs in de zin en hij scheen het te begrijpen. “Nogmaals mevrouw. U weet niet half hoe zeer ik het met u eens ben. Studeren is een goed recht voor iedereen en iedereen zou moeten kunnen leren en studeren wat hij of zij wil, maar tegelijkertijd zou ook iedereen aan een test onderworpen moeten worden of dat wat geleerd is, ook daadwerkelijk begrepen is en in de praktijk toegepast zou kunnen worden. Ik ben ervan overtuigd dat tachtig procent, en dan hou ik het expres laag, zijn of haar diploma dan weer in zou moeten leveren.”
De vrouw keek hem met grote verbaasde ogen aan en dacht even na en gaf hem een spontane zoen op zijn wang.

Herman kreeg er zowaar een kleur van.
“Heerlijk dat u daar zo over durft te spreken. Hoe komt dat zo?”
“Ach,” zei Herman, “dat heeft eigenlijk niet eens een reden, dat is zo gegroeid. Ik heb een eigen zaak en die heb ik van de grond af aan zelf opgebouwd en dat is zeker in het begin erg moeilijk geweest. Mijn eerste vrouw heeft me daarbij fantastisch gesteund en geholpen, maar het heeft ons wel een goed huwelijk gekost.”

Herman besefte ineens wat hij zomaar even snel aan een wildvreemde vrouw verteld had.
Maar hij besefte nog meer de reden waarom hij gescheiden was.
Werk, werk en nog eens werk en dat alleen maar om zo snel mogelijk zo veel mogelijk geld te verdienen.
Hij ging verder: ”Later heb ik uiteraard veel steun gehad aan mijn secretaresse, die erg veel verstand van zaken bleek te hebben en me echt heel veel verder heeft geholpen.”
Hij keek haar even verlegen aan en twijfelde of hij het zou zeggen.
En keek vervolgens de winkel even door en zei het gewoon: ”Het is nu mijn vrouw. Mijn derde vrouw” Verlegen keek hij de vrouw aan, maar die scheen daar geen problemen mee te hebben.
“Dan hebt u genoeg om over te schrijven.” Zei ze met haar hoofd naar het boek onder zijn arm wijzend.
Herman keek even naar het boek en moest lachen: “Tja, niet echt iets om trots op te zijn, maar dingen gaan soms gewoon zo. En nu heb ik een jonge vrouw die zwanger is en een vriendin die nu ook zwanger van mij is op verzoek van mijn vrouw.”
Er viel even een stilte en weer leek het of de vrouw weg wilde, maar in plaats daarvan nam ze hem bij zijn arm: “Ik ben blij dat u mij dit vertelt meneer, ik ben namelijk mijn man aan zijn secretaresse kwijt geraakt…”
“Ik heb mijn vrouw niet …“ begon Herman, maar hij hoefde de zin niet af te maken.
“Nee, dat weet ik wel, maar ik begrijp mijn man, mijn ex man nu beter.”
Ze zag Herman zijn grote verbaasde ogen en vertelde verder: “Kijk, ook wij waren erg met geld verdienen, seks en
werken bezig.”
‘Gelukkig ben ik dus niet de enige,’ dacht Herman snel.
“en ook bij ons is dat verkeerd gegaan, met dit verschil, dat ik ook een vriend had en de zaak stond op mijn naam. Het is een erg nare scheiding geweest en in feite werkt het nu nog door. In mijn geval willen de kinderen niet bij mij zijn, ze hebben, geheel terecht vind ik, voor hun vader gekozen al was hij minstens even schuldig als ik. Maar goed, gedane zaken nemen geen keer en we zijn er uit gekomen en hebben nu ieder ons deel, maar echt gelukkig zijn we niet. Ik niet, maar hij ook niet. Schrale troost, of eerlijk gezegd helemaal geen troost. Maar nu weet ik wat ik moet doen. Of hij het wil of niet, ik ga proberen het bij te leggen en het goed uit te praten.”

Nu was het haar beurt om verlegen aftastend naar Herman te kijken, maar hij begreep haar helemaal en dat gaf hem een goed gevoel.
“Schrijf hem hoe je je voelt en wat het met jou gedaan heeft.” Zei hij gloedvol en vergat de beleefdheidsvorm. “Gelukkig zeg je jij, zal ik dat ook maar doen? Dank je wel. En zeg maar tegen je vrouw en vriendin dat ik het knap van ze vind en dat ze zuinig op je moeten zijn. Ik hoop dat ze daar niet te jong voor zijn.“
Ze streelde even zijn kaak en toen zijn revers.
Herman zou erop zweren dat ook zij in een vroeger stadium met hem naar bed had gewild, maar ook zij had daar nu geen behoefte meer aan.
‘God wat wou ik graag dat ik dat begreep.’ Dacht hij en zei tegen de vrouw: “Hoe heet je? Of mag ik dat niet vragen?” “O, ja hoor dat mag je best. Ik heet Irene. En jij?”
“Herman.”
Even keken ze elkaar begripvol aan.
“Heerlijk hè..” zeiden ze allebei tegelijk.
En toen “Sorry.”
Lachend gaven ze elkaar het woord.
“Ga je gang, nee jij eerst.”
En toen zei Herman: “Ach wat maakt het uit, ik denk dat we allebei wel weten wat we wilden zeggen, dat we blij zijn dat we er met iemand over kunnen praten, iemand die niet gelijk een bezwerend en belerend vingertje opsteekt. Of gelijk met je naar bed wil.”
“Klopt.” Zei Irene lachend. “Laten we maar oppassen dat we dat niet alsnog doen. Lijkt me beter voor de situatie.”
De ontspanning en ontlading was voel- en merkbaar.
“Ze schenken hier ook thee, dus als je wilt kunnen we wel even wat drinken? Ik betaal.”
Herman klonk opgelucht en zag er gelukkig uit, als hij zichzelf op dat moment in de spiegel had kunnen zien, dan zou hij een gelukkig mens gezien hebben.
Zo goed had hij zich in jaren niet meer gevoeld.

“Dat ik nog eens een onbekende vrouw mijn thee zou laten betalen, maar ik accepteer het met dankbaarheid en graagte.”

Later die middag hadden ze hartelijk afscheid van elkaar genomen en gezamenlijk besloten om geen telefoonnummers en adressen uit te wisselen, omdat ze er zeker van waren dat ze elkaar beslist weer zouden ontmoeten.
Thuis gekomen had hij Sonja en Colette van zijn heerlijke en eerlijke gesprek met Irene verteld en hij had genoten van de angstige blikken in hun ogen. Voor het eerst zag hij iets in de ogen van de vrouwen die hij altijd had willen controleren en beheersen, maar wat hem daarvoor nooit gelukt was, terwijl hij dat nu juist niet wilde.
Het was gewoon niet meer nodig en ook niet de bedoeling.
Hij stelde hen op hun gemak, toen hij zei dat hij van Irene hen op het hart had moeten drukken, dat ze zuinig op hem moesten zijn en blij dat ik ben die ik ben en dat ze zich geen zorgen moesten maken over haar, Irene dus.

Ze keken naar het boek en de schriften die hij gekocht
had en luisterden met verbazing naar wat hij ontdekt had bij zichzelf.
“Maak je geen zorgen meisjes, ik verlaat de zaak niet en ik blijf ook bij jullie, maar ik ga meer tijd aan mezelf besteden en aan de dingen die ik echt leuk vind. Nu kan het nog. En op die manier kan ik ook een betere vader voor mijn kinderen zijn.”
Hij greep hen allebei tevreden en gelukkig om hun middel en streelde hun zwangere buiken, de een iets zwangerder dan de ander.
Herman was gelukkig en dat was hij lang niet geweest. Toch zat er op de achtergrond een duiveltje.
Gelijk Irene, moest ook hij wat rechtzetten en hij besloot een brief te schrijven aan Anette, zijn eerste vrouw.

maandag 12 september 2016

Het doosje van nieuwsgierigheid, hoofdstuk 20 en 21

Hoofdstuk 20

Ondanks dat, was de verdere dag als een roes aan Herman voorbijgegaan.
Hij kreeg de kans, om vroeger dan anders, naar bed te gaan en hij had eindelijk een seksloze nacht beleefd, dat was wel een keer nodig en het was hem goed bevallen.

De aaneengesloten nachtrust had hem goed gedaan en hij had voor het eerst in weken geen moeite gehad uit bed te komen.
Ook dat was weer eens wat anders.
Uitgeslapen stond hij voor de spiegel in de badkamer.
Van Colette noch Sonja was een spoor te bekennen.
‘Wel lekker zo.’ Hoorde hij zich denken.
Daar stond hij dan, voor de spiegel met een scheerkwast in zijn rechterhand en een spuitbus scheergel in zijn linkerhand.
Wallen onder de ogen, zo groot als morgen de hele dag en haar dat nodig bijgeverfd moest worden.
‘Shit, zouden ze dat niet doorhebben? Kon het hen niks schelen dat hij zijn haar verfde? Hij moest het hen eens vragen.’

Dat zou hij zeker doen.
Maar er was iets anders.
Het was een grauwe ochtend en Herman kon zich er later weinig meer van herinneren, dan dat hij een vreselijke hekel aan zichzelf had gehad.
Zo had hij minutenlang naar zichzelf in de spiegel staan kijken.
En dat was nou niet bepaald een vrolijk makende aangelegenheid geweest.

Van scheren was een hele tijd niets gekomen.
Denken ging ook niet soepel en hij kon zich amper voorstellen dat hij met de twee zwangere vrouwen verder wilde leven.
Sterker nog, hij kon het amper bevatten dat hij ze allebei zwanger had gemaakt.

Daar moest hij een tijdje over nadenken.
Nou ja denken.
Een onbeschreven tijd voor zich uit staren, kwam dichter bij de waarheid.

Na een tijdje begon de realiteit zich uit zijn onderbewustzijn naar boven te wurmen.
‘Maar ze dragen allebei een kind van je!’ dacht de jonge vader in spé op zijn rechterschouder , maar onmiddellijk dacht de calvinist op zijn linkerschouder: “Hé, ho, dat weet je niet zeker.”
Van de ene weet ik het zeker, maar van de ander moet dat nog blijken.”
In gedachten zag hij het zekere en voldane gezicht van Colette voor zich.
Op dat moment wist hij zeker dat hij twee zwangere vrouwen in huis had.

Van dat idee werd hij toch een beetje onrustig en hij vond zichzelf er niet sympathieker op geworden.
Hij keek even fronsend in de spiegel naar het ongeschoren hoofd dat hem vanaf de spiegel terug aanstaarde en smeerde dat bebaarde gezicht alsnog met scheergel in.

De gel werd door het uitwrijven schuim, en normaal gesproken vond hij dat een plezierig moment, erotisch bijna, maar die ochtend deed het hem niets.

Ondanks dat het hem even niets deed, dacht hij nu wel dat hij iets beter begreep waarom erotiek voor vrouwen zo belangrijk was.
Al zou hij dat natuurlijk nooit in goede bewoordingen uit kunnen leggen.
De scheergel gaf vandaag geen enkele aanleiding tot erotische gevoelens, en als een robot schoor hij de tot schuim geworden gel weer weg.

Na een geroutineerde gezichtscontrole waste hij de gel resten met een washandje van zijn gezicht af.
En bekeek zijn gladgeschoren gezicht nogmaals aandachtig.
‘Stomme papsmoel. Smerige gladjanus.’
Het drong zoetjes aan tot hem door dat er iets heel erg mis was.
‘Hij zou toch trots moeten zijn? Hij, een man van over de vijftig, had twee jonge vrouwen zwanger gemaakt ,omdat ze allebei een kind van hem wilden.
Daar moest je toch trots op zijn. Dat waren nog eens verhalen om aan je vrienden in het café te vertellen.’
Was hij een stukje vergeten te scheren? Of was het schaduw?’ Herman boog naar voren en zag dat hij niets vergeten was.
‘Vrienden in het café.’ Hij lachte schamper.
‘Ik heb helemaal geen vrienden en in het café kennen ze me waarschijnlijk niet meer. Daar ben ik al zo lang niet meer geweest.’
Herman vergat zijn tanden te poetsen en slofte lusteloos naar de keuken.
Hij merkte dat hij blij en opgelucht was dat Sonja en Colette allebei weg waren.
‘Heerlijk.’ En met een zucht van verlichting liet hij zich op de dichtstbijzijnde keukenstoel vallen.
‘Even niet neuken.’
Hij schrok van die gedachte, maar moest er gelijk ook om lachen.
‘Dat had je niet gedacht hè. Ouwe geilneef. Even niet hoeven te neuken. Dat je daar nog eens blij om zou zijn.’
Herman keek om zich heen naar de krant, die lag er dus niet.
Hij stond op, liep naar de deur en nam de krant van de deurmat.
Al gapend en geeuwend liep hij weer naar de keuken, ging zitten en begon te lezen.

‘En voorlopig wordt er ook niet meer geneukt. Mijn ballen doen te zeer.’
Hij krabde zich even naast zijn zak en schonk daarna koffie in.
Althans dat dacht hij.
Godnondeju!
Hij draaide de dop van de thermoskan los en keek er in. Inderdaad. Leeg!
‘Shit.’
Gedachteloos zette hij een verse pot koffie en dacht er niet aan om naar kantoor te gaan.
Wat hij dus ook niet deed.
De hele verdere dag bleef hij lekker lui in zijn ochtendjas rondlopen.
Liet de postbode lang bellen zonder open te doen. Beantwoorde geen enkele maal de telefoon en zapte talloze keren alle kanalen van de televisie rond.
Uiteindelijk bleef hij kijken naar wat flauwe partijtjes kickboksen op Eurosport.
‘Wat een energieverspilling is dat zeg. Nou ja, als ik het maar niet hoef te doen.’
Toch bleef hij aandachtig kijken en het idee bekroop hem, dat hij die lichtgewichtjes, met gemak zelf nog tegen de grond kon slaan.
Hij begreep dat dat best wel een beetje erg overmoedig van hem was.
Hij moest er zowaar om lachen en zapte weer verder, tot hij aan een ingelaste nieuwsuitzending kwam.
Er was een belangrijk iemand overleden, alleen had Herman geen flauw idee wie het was.
Hij bekeek de hele documentaire met belangstelling en verbaasde zich dat de man, met zoveel gebleken onkunde, zo ver had kunnen komen.

Hoofdstuk 21

De dagen erna verliepen als normaal, maar dan zonder seks.
Sonja en Colette waren erg met zichzelf en met elkaar bezig.
Ze woonden nu met hun drieën in Herman’s huis.
Hij vond het wel wat hebben.
Het was alsof hij in een andere wereld terecht was gekomen.
Hij had nooit zoveel van vrouwen begrepen, maar nu besefte hij, dat hij er helemaal niets van begreep.
Het was nou eenmaal zo.
Vroeger had hij er in de kroeg nog wel eens over gepocht, hoe goed hij de vrouw begreep: “Je koopt een grote bos mooie bloemen, doet er een passend kaartje bij, met enkele goed gekozen handgeschreven woorden erop. Niet te zoetsappig, want het moest wel mannelijk blijven. Lichtjes onbeholpen scheen ook te werken. Vervolgens nam je haar mee uit eten en daarna naar een concert of naar het theater voor een goed toneelstuk of voor een cabaretvoorstelling, liefst van een cabaretier van naam. Deed haar vervolgens, als verrassing, een schoonheidsbehandeling bij een goede beautyfarm cadeau en dan zat je de komende tijd op rozen.”
Hij begreep inmiddels dat zijn kroegvrienden hem toen al meewarig aankeken, met een blik van “Laat je nakijken man.”, maar Herman geloofde op dat moment echt dat hij vrouwen begreep.

Nu zag hij daar het doorzichtige en flinterdunne geluk van in.
In de kroeg was hem slechts hoon ten deel gevallen: “Veel geld voor een doodgewone wip, waarbij het orgasme waarschijnlijk wel gefaket zal zijn geweest.”
Herman boog zijn hoofd en besefte dat ze nog wel eens gelijk gehad konden hebben.
Sterker nog, ze hadden gewoon gelijk gehad.
Het leek hem beter om zich een tijdje niet meer in zijn stamkroeg te laten zien.

Hoe lang is het geleden dat hij met een vrouw naar bed was geweest, zonder dat er cadeaus of andere motieven aan ten grondslag hadden gelegen?
Hij kon het niet in zijn gedachten krijgen.
Was seks dan slechts een machtsmiddel, waarbij de een of de ander altijd de onderliggende partij was.
En dan onderliggend in de zin van te kort komend.

Hij voelde zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd parelen en onder zijn oksels werd het ook vochtiger.
‘Godverdomme wat is dat nu weer? Wat is er met me aan de hand?’
Zenuwachtig stond hij vanachter zijn bureau op en liep naar de opfris ruimte in de hoek van zijn kantoor.
Dat was in ieder geval een goed idee van zijn eerste vrouw geweest, nu hoefde hij de gang niet op en kon hij zich ongemerkt even in de spiegel bekijken.
Wat hij daar zag deed hem er niet vrolijker op worden.
‘Je wordt oud Herman,’ verzuchtte hij, ‘het wordt tijd dat je meer naar je zelf gaat kijken. Doen wat jij leuk vindt. Maar hoe?’
Peinzend liep hij weer terug naar zijn bureau en ging zitten.
Zijn oog viel zomaar ineens op de computer die daar stond. Een idee van zijn derde vrouw.

Hij had er nauwelijks iets mee gedaan, vond het ondingen en kon er eigenlijk niks mee.
Herman keek er een tijdje naar en bedacht zich dat hij niet eens wist wat voor merk het was.
Onhandig begon hij naar het merk te zoeken en eindelijk vond hij het, maar het zei hem niets.
‘Daar ben ik dus niet mee bezig geweest. Het zal wel een goeie zijn, want anders kocht Sonja hem niet.’

Hij was weer blij met zijn ijverige gedegen Sonja, die na jaren van geduld toch zijn vrouw geworden was.
Het was goed geweest voor Herman en zeker voor de zaak, want die liep als een trein.
De cijfers waren nog nooit zo goed geweest.
Eigenlijk zou hij nu erg gelukkig moeten zijn, want het ging altijd om het geld.
Jaren van ploeteren en zwoegen hadden hem eindelijk daar gebracht waar hij wilde zijn.
Financieel onafhankelijk, zeg maar gerust stinkend rijk en hoewel hij er in het begin enorm trots op was geweest, deed het deed hem nu eigenlijk niks meer.
Nou ja, het voelde wel goed, dat wel natuurlijk.
Maar het bracht een berg extra zorgen met zich mee, want hoe moest je dat geld bij je houden.
Om maar eens wat te noemen.
De belasting dienst wist hem heel makkelijk te vinden.
Dat deed herman ook niks meer, want hij had het ook verdiend en een goeie accountant zorgde dat hij niet teveel hoefde te betalen.
Ellende eigenlijk.
Maar ja, dat hoorde erbij.

Hij was er niet veel door veranderd, vond hij zelf, ‘geld moet rollen’ en dus bleef hij het gewoon uitgeven.
Goede doelen waren blij met hem en hij doneerde geld aan ziekenhuizen en verzorgingstehuizen.
Echt een aanwijsbare reden had hij daar niet voor gehad, maar voor de mensen die in dergelijke instelling werken, had Herman altijd bewondering gehad.

Al denkend had hij zijn computer aangezet, wat niets meer of minder betekende dat hij, geheel op eigen kracht, de schakelaar gevonden had.
Nu zat hij te kijken naar het opstarten van het ingewikkelde apparaat, dat hem aan de ene kant angst inboezemde en aan de andere kant met bewondering vervulde.
‘Wat een geweldige geest heeft dit bedacht, dat moet er een van een andere planeet geweest zijn.’
Voor Herman kwam alles, wat hij niet begreep, van een andere planeet, of uit een andere dimensie, maar dat was slechts voor datgene wat hij niet begreep en waar hij bang voor was.
De computer er daar een van en was gelukkig weer tot rust gekomen en Herman vond zich aandachtig kijkend naar ‘het bureaublad’.
Een virtueel bureaublad gevuld met vele mogelijkheden, waarvan Herman nauwelijks een idee had.
Zijn gedachten leken als door een universum te schieten.
Een van die gedachten was: ‘Wat nu?’

Hij rechtte zijn rug, zette zijn handen op het bureau voor zich en strekte zijn armen, waardoor hij met zijn rug recht naar achteren leunde.
Alsof hij afstand van het geheel wilde nemen.
‘Ja, jongen, tot zover heb je het gered, maar hoe nu verder?’ Hij keek naar de vele verschillende beelden, een soort logo’s, die op het beeldscherm stonden.
Hij boog zich naar voren en probeerde te begrijpen wat hij daar zag.
Later kwam hij erachter dat het geen logo’s waren geweest, maar iconen.

Herman had altijd gedacht dat ze daar, die Russische, religieuze, schilderijen op houten panelen mee bedoelden, wat hem alleen nog maar meer vervreemde van het instrument genaamd computer.

Maar Herman wist inmiddels, dat iconen kleine beeldmerkjes waren, die aangaven wat er onder verborgen zat.
Als je ze aanklikte, dan verscheen er ineens uit het niets een programma en met dat programma kon je dan wat doen.
Als je wist waar dat programma voor diende, dan wel te verstaan.
Dat was natuurlijk wel een voorwaarde.
Herman scheen op een icoon gedubbelklikt te hebben, dat hem ongekende mogelijkheden bood op het gebied van magazijnbeheer, iets waar hij van overtuigd was, dat hij daar mensen voor in dienst had.

‘Tjonge en die konden daar mee werken?’
Herman keek er even bewonderend naar en probeerde iets, waarna hij onmiddellijk een waarschuwend tekstblokje voor zich zag verschijnen, waaruit bleek dat hij eerst een code en wachtwoord in moest vullen, alvorens hij kon doen wat hij wilde doen.
Maar Herman wilde helemaal niets doen en weer voelde hij het zweet op zijn voorhoofd verschijnen, alleen begreep deze keer waar dat van kwam.
Achteloos wiste hij het zweet van zijn voorhoofd en drukte op O.K.
Gelukkig verdween het boze bericht.
‘Computers zijn domme dingen.’ Zei Sonja altijd stellig, om er dan gekscherend lachend aan toe te voegen, ‘het zijn net kerels, als je ze niet vertelt wat ze moeten doen, dan gebeurt er niks.’
Herman begon nu langzaam de diepere laag achter deze opmerking te begrijpen.

‘Lul dat je er bent, je hebt altijd hard om je eigen onkunde zitten lachen.’
Met gefronste wenkbrauwen probeerde hij een ander icoontje.
En hup daar had je weer een programma.
‘Best wel leuk eigenlijk.’
Hij keek even op naar het schilderij voor hem op de muur. Het was volgens iedereen van een onbeduidende schilder, maar Herman vond het mooi en dan kon het hem geen reet schelen wat een ander ervan vond.
‘Gelukkig heb ik toch nog iets van mezelf, ben ik niet in alles afhankelijk van een ander.’
Hij keek weer op het scherm en zag weer een programma wat beslist niet voor hem bedoeld was.
Ook nu bekeek hij het even en besloot van alle programma’s codes en wachtwoorden te vragen en korte instructies om die programma’s te bekijken en ze eens te bestuderen.
Weer probeerde hij een ander icoon met bijbehorend programma en begon er lol in te krijgen.
Eigenlijk zocht hij naar het internet, maar dat had hij nog niet gevonden.
Maar hij wist dat dat er was.

Het programma wat hij nu voor zich vond, was er een waar hij geen codes en wachtwoorden voor nodig had.
Hij kon er zo mee werken.
Brieven schrijven, of verhalen of weet ik veel wat.
Het was een typemachine programma voor op de computer, wel handig.
Hij boog zich over het toetsenbord en zag dat het grootste gedeelte van dat ding er net zo uit zag als de typemachine waar hij vroeger op had leren typen.

Voor het eerst in tijden voelde Herman zich weer jong, blij en vrolijk, alsof hij de wereld zou gaan ontdekken.
Iets wat hij eigenlijk ook daadwerkelijk aan het doen was, want de computerwereld is een heuse wereld op zich, zeg maar universum.
Maar zo ver wilde Herman niet gaan, wereld was genoeg, dat kon je per vliegtuig nog behappen.

Een beetje roestig begon hij te typen.
Het was niet voor niets al jaren geleden, dat hij dat, überhaupt, nog zelf gedaan had.
Maar om de een of andere reden had hij de typeles op school altijd erg leuk gevonden.
Het was een keuzevak geweest, het hoorde niet expliciet bij het vakken pakket, maar zijn ouders hadden het belangrijk voor de toekomst gevonden en dus was Herman met het merendeel der klasgenoten aan het typen geslagen.

Met tien vingers en blind, wat inhield dat je alleen op het papier mocht kijken wat je typte en niet naar het toetsenbord.
Herman was er aardig bedreven in geweest en was dan ook met glans geslaagd, alleen Tonny was, van de jongens, beter geweest dan hij en natuurlijk nog een handjevol meisjes, die er gewoon beter in waren, dan de meeste jongens, maar hij was trots op zijn prestatie geweest.

Het was eigenlijk een van de weinige diploma’s waar Herman het nut een beetje van inzag, want verder waren diploma’s, volgens Herman, slechts een momentopname en boden ze absoluut geen garantie voor begrepen kennis.
Laat staan dat het een garantie voor succes was.
Het was volgens hem niet voor niets dat zoveel gediplomeerden of zelfs aan universiteiten, gegradueerden, faalden in het echte leven.
Nee, een diploma gaf absoluut geen garantie voor succes, in het dagelijks leven.
Kijk maar naar mij, zei hij vaak op bijeenkomsten, waar hij weer eens naar een gediplomeerde had zitten luisteren, die de toehoorders had geprobeerd te overtuigen van het nut van het een of ander en die, als zo vaak, door een paar welgemeende, uit de praktijk gerezen vragen van Herman en zijn collega’s, in een hoek gedreven was, om daar vervolgens, niet zonder kleerscheuren, meer uit te komen. De kennis was in theorie altijd wel goed verzorgd geweest, maar het ontbrak zo vaak, inderdaad, de goeden uitgezonderd, aan praktische kennis, ervaring en inzicht.

Vergenoegd aan een cognacje nippend en van een goede sigaar genietend, had hij dan heerlijk zijn stokpaardje bereden, dat gediplomeerden eerder een ramp waren dan een zegen.
Er was dan altijd een heftige discussie ontstaan, die Herman, in veruit de meeste gevallen, met praktisch en uit de werkelijkheid voortkomende voorbeelden, glansrijk werd gewonnen.
Als er dan een succesvolle directeur met diploma’s betoogde dat hij wel degelijk, met de benodigde diploma’s, tot succes was gekomen, dan had Herman tegen hem gezegd, dat hij het, zonder die diploma’s, ook wel gered zou hebben.
Omdat hij nou eenmaal verstand van zichzelf had en dat niet uit een boek hoefde te halen, of van een docent had hoeven te leren, die zelf nog nooit in het bedrijfsleven iets gepresteerd had, anders dan met een zatte kop in zijn studententijd, ergens aan de lopende band had gestaan, met het idee hier zo snel mogelijk weer weg te gaan.

Herman had zich altijd erg goed gevoeld na zo’n gewonnen dispuut.
Hij wist heel diep in zichzelf, dat hij zelf ook best wat meer geleerd had willen hebben, maar dat had er, om de een of andere reden, niet ingezeten.
Intelligent genoeg, dat wel,maar het toch niet geslaagd op school.
Ook al vond hij zelf, dat hij gelijk had, wat diploma’s betreft, vond hij het toch heel belangrijk dat kinderen goed onderwijs zouden krijgen.
Dat zijn kinderen, uit zijn eerste huwelijk goed onderwijs zouden genieten, was altijd een grote zorg voor hem geweest.
Ze konden het en ze mochten het, maar ze waren niet zo gemotiveerd geweest als Herman graag had gezien.
Pas nadat hij en zijn eerste vrouw, gescheiden waren, hadden zijn kinderen zich op hun studie geworpen.

‘Hoe zou het met ze gaan? Ik moet toch maar weer eens proberen contact met ze te krijgen, het zijn toch ook mijn kinderen? En het ligt toch altijd aan twee als er iets mis is? “Waar twee kijven hebben twee schuld.” Zo gaat een oud spreekwoord, of is het een gezegde. Kijk als ik wat meer geleerd had, zou ik dat wel geweten hebben. Maar doet de juiste benaming iets af aan de betekenis? Nee,’ gromde Herman vergenoegd, diploma’s zeggen op zich niets.
Het gaat om de inhoud, en dat heb je of dat heb je niet.

Al denkend had hij een aardig stukje getypt en hij las het met stijgende verbazing.
Wat hij had zitten denken, had hij zitten typen.
Hier en daar een beetje schaven en dan was het goed leesbaar.
Hij bewerkte het stukje en herschreef wat en bewaarde het op zijn harde schijf.

In een van zijn laden vond hij een doosje met diskettes, die zijn wel verouderd had Sonja gezegd, maar ze zijn toch nog goed bruikbaar en zeker voor teksten erg handig.
Herman zocht en vond het sleufje waar de diskette in moest en wist zijn tekst veilig weg te schrijven.
Daarna printte hij de tekst ook nog uit, want er ging niets boven een tekst lezen vanaf papier.

Hij pakte een lege map uit zijn kast en gaf de map een naam, die niet op zou vallen en deed de tekst er in. Tevreden ging hij weer achter zijn bureau zitten en probeerde een nieuw icoon en ook deze keer werd hij aangenaam verrast.

En er was internet, compleet met verbinding, dat ging kennelijk automatisch.
Jezus, wat een nieuws, wat een informatie.
Hij moest zich onderdrukken om niet meteen naar een sekssite te gaan.
En later dacht hij er gewoon niet meer aan.
Hij ging over de hele wereld.
In het begin nog een beetje onwennig, maar al gauw kreeg hij er meer en meer plezier in.
Uiteraard de voetbalnieuwtjes, die las Herman met veel plezier en nieuws uit Den Haag.
Er was weer eens een onzinnig idee gelanceerd, door twee ministers.
Herman moest weer aan de diploma’s denken en ook nu weer bleek dat er een grote kern van waarheid in zat. Deden alle ministers altijd alles goed?
Nee toch.
Deden ze alles fout?
Nee dat ook niet, maar toch, diploma’s bleken geen garantie voor altijd alles goed doen.
Succes hing niet van een diploma af.
Herman schudde zich eens door elkaar.
‘Laat die diploma’s toch eens met rust man, concentreer je op dat wat je zelf aan het doen bent. Dat is al moeilijk genoeg en het is ook nog eens hard nodig.’
Met de tong tussen de tanden probeerde hij te bedenken hoe hij daar kon komen waar hij wilde.
‘Hoe zit de mens in elkaar? Wie kon hem dat vertellen?’
Hij moest aan een uiterst succesvolle jeugdserie denken, die vroeger op TV was: “Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen meneer?”
Er werd ook nog in gezongen en hij hoorde het liedje verder de hele dag in zijn hoofd rondzingen.
Niet eens onplezierig.
Onder het kopje ‘zoeken’ typte Herman “Hoe zit de mens in elkaar?”
En de computer leek uit zijn voegen te barsten van het rekenen, want er kwamen een heleboel hits.
Herman klikte de eerste aan.
Die verscheen, maar daar werd hij niet vrolijk van.
Dus maar weer weg geklikt.
Dat was dus erg handig, als iets je niet beviel, dan drukte je het gewoon weg.
Weer moest hij aan een televisieprogramma van vroeger denken: “Top of Flop!”
Daarin konden mensen een liedje zingen en dan kon de jury dat beoordelen als of top of flop.
Hele drama’s speelden zich daar, achter de schermen, af. Dat wist Herman nog omdat een buurmeisje van vroeger er aan had meegedaan en helaas, voor het arme kind, had de jury haar bijdrage, eendrachtig, tot Flop gekozen, waarna de wereld van haar en vooral haar vader ineenstortte.
Ze hadden zelfs nog naar ons gebeld met de vraag of wij het gezien hadden en wat wij daarvan vonden?
Maar mijn ouders konden, naar eer en geweten, zeggen dat ze het niet gezien hadden en er dus ook niet over konden oordelen, maar dat ze het erg sneu voor Margrietje vonden. Boos hadden de buren opgehangen.
De waarheid is, dat mijn broer en ik het wel gezien hadden en dat wij ons kostelijk vermaakt hadden, maar dat we het toch wel zielig voor haar vonden.
Per slot van rekening wist ik uit eigen ervaring hoeveel tijd er in de povere zangkwaliteiten van Margrietje gestoken werd, door vader en muzikale vrienden, want ze oefenden meerdere keren per week in de kamer naast mijn slaapkamer.
Dus echt verbaasd was ik niet dat het een flop geworden was.
Maar toch vond ook ik het sneu voor haar.
Zij kon er toch ook niets aan doen, dat vaderlief er erg veel aan gelegen was, dat dochterlief als zangeres door zou breken, om aan het bestaan van vader nog enige glans te geven.
Toen al, bedacht Herman zich, was hij er onbewust al van overtuigd, dat je beter vrede kon hebben met dat wat je wel kon in plaats van vechten voor iets wat je niet kunt.

Dat vechten tegen je eigen talenten kun je nooit winnen en je maakt er je eigen leven niet beter op.
Eigenlijk wilde Herman zeggen ‘tot een hel’, maar dat was niet eerlijk.
Bovendien moest iedereen voor zichzelf weten, hoe hij of zij, zijn of haar leven leefde en wat er wel of niet nagestreefd moest worden en met welk vuur.

Herman kreeg steeds meer plezier in de computer.
Er was een wereld voor hem open gegaan, die hij lange tijd geprobeerd had te negeren.

Een andere site proberen.
Nu vond Herman iets wat hij zocht. ‘Gelukkig heeft de mevrouw in kwestie een diploma op dit gebied.’
‘Ho even. Wat hoor ik mezelf nu denken? Sinds wanneer gelooft Herman in diploma’s? Nou ja, je hoort zoveel gekke verhalen over de alternatieve sector, dat een beetje opleiding, in deze, geen kwaad kan.’
Overigens was Herman altijd al van mening, dat artsen, apothekers en dergelijke, wel degelijk een goede opleiding moesten hebben, ook al wist je nooit helemaal zeker of het een garantie zou zijn.
Je moest er wel wat van af weten.
Goed, dus deze mevrouw is goed opgeleid en ze heeft bovendien ook nog een cursus in Amerika gevolgd en ze is bevoegd therapeute.
Persoonlijk opgeleid door de mevrouw die het uitgevonden heeft.
En het schijnt te werken.
Een eindje verderop werd het aangeraden om toch eerst maar even het boek te lezen dat die Amerikaanse mevrouw geschreven had over haar ontdekking tijdens haar eigen ziek zijn en beter worden.
‘Maar waar moest je dat boek gaan kopen? Bij de Bruna? Of bij een andere ‘betere’ boekhandel? Of moest je er zo’n alternatieve boekhandel voor binnen?’
Herman schreef de titel en de schrijfster op en besloot naar zo’n alternatieve, zachte sector boekwinkel te gaan.
‘Als ik dan toch ga, dan gelijk ook maar goed.’
Hij sloot zijn computer af en besefte dat hij er blij mee was. Dat was dus voor het eerst geweest.
Herman blij met een computer, dat zou scoren zijn in de kroeg.
Misschien moest hij daar dan toch maar weer eens heen.
Verhalen genoeg deze keer.