dinsdag 4 oktober 2016

Het doosje van nieuwsgierigheid, hoofdstuk 26 en 27

Hoofdstuk 26
Van Colette hadden ze al een hele tijd niets meer gehoord. Na de laatste seksuele uitspatting, in de keuken van huize van Ginderen, waren alle betrokkenen blij dat het gelopen was zoals het gelopen was.
Iedereen blij.
Iedereen gelukkig.
Maar was dat wel zo? In de weken daarna was er sprake van vrij intensief contact tussen Sonja en Colette.
Er was zelfs sprake van dat Colette bij hen in zou komen wonen.
Het scheen te klikken tussen de beide vrouwen.
En Herman was in eerste instantie enthousiast geweest.
Hij zag al vurige nachten met beide vrouwen, maar die gedachten waren van korte duur geweest.
Zeker nadat hij nieuwetijds-boekwinkel Shangri-la en schrijven ontdekt had.

Het was Sonja die het opmerkte: “Hoe zou het met Colette zijn?”
Herman had in gedachten verzonken, van zijn bord opgekeken en het leek Sonja of hij in eerste instantie niet eens meer wist over wie het ging.
“Je weet wel Colette. Van het jurkje. Je hebt haar proberen te verleiden met een jurkje. Weet je dat niet meer?” “Natuurlijk wel.” Stotterde Herman, “Ja, natuurlijk weet ik dat wel.”
Hij keek weer naar zijn half leeggegeten bord, “Nou je het zegt. Hoe zou het met haar gaan? Zou ze echt zwanger zijn? Toch eens een keertje langs gaan.”
“Prima,”zei Sonja streng, “Maar dan ga ik wel mee.”
Ze keek Herman onderzoekend aan.
Die had niets in de gaten.
Hij was ook niets van plan, ze was immers zwanger van hem.
Of niet soms?
Herman zocht in zijn geheugen naar het laatste contact dat hij met Colette gehad had.
Hij wist het niet zeker meer.

Wat hij wel wist was dat hij haar tot nu toe niet gemist had. Herman was zo in het lezen en schrijven gedoken en in zijn nieuwe leven, zoals hij het noemde, dat hij Colette helemaal vergeten was.
Hij wist niet of hij dat jammer vond of dat hij zich er voor moest schamen.
Per slot van rekening had hij zijn uiterste best gedaan om haar tot de zijne te maken.
Als hij weer aan die tijd en de pogingen dacht, kreeg hij een benauwd gevoel op zijn borst en in zijn maag.
‘Jezus wat een gedoe was dat. ‘K ben blij dat ik dat achter de rug heb. Dat was toch geen leven man. Wat heb je je aangesteld, stomme fokstier dat je d’r was.’
Herman moest in gedachten lachen om de vreemde capriolen die hij toen allemaal uitgehaald had.
‘En het ergste was dat je het helemaal niet in de gaten had dat je zo stom deed en zo doorzichtig handelde. Wat kan een mens snel veranderen en wat ziet de wereld er dan opeens heel anders uit. De dingen, waar je voorheen heel veel waarde aan hechtte, doen je ineens niets meer of lijken totaal niet meer belangrijk te zijn en verdwijnen uit je leven.’

Het waren dat soort gedachten en overpeinzingen waar Herman in wegzonk.
Ook Sonja zat in gedachten verzonken, een beetje met haar vork, in het bijna leeggegeten bord, te prikken en te schuiven.
Er viel een heerlijke stilte in huize van Ginderen.
Van spanning was totaal geen sprake, beiden zaten ze geheel in hun eigen gedachtenwereld verzonken en het scheen tijdloos.

Later hadden ze samen de tafel afgeruimd en de vaatwasser ingepakt, die was vol en dus deed Herman een tablet in het vakje en schakelde het heerlijke apparaat in. ‘Als hij kapot gaat, koop ik er twee. Voor de zekerheid.’ Grinnikend liep hij de kamer in.
“Waarom loop je zo te grinniken. Mag ik meegenieten?” zei Sonja met een open vrolijk gezicht.
“Natuurlijk, je weet toch wat ik altijd zeg als ik aan de vaatwasser denk?”
“Dat je er voor de zekerheid twee koopt als deze stuk gaat.” Er verscheen een brede grijns op haar mooie gezicht, ze vond het lief van hem dat hij er zo over dacht.
Het had haar so wie so erg blij gemaakt dat Herman zo veranderde de laatste tijd.
Hij scheen haar veel gelukkiger dan voorheen en ze hoefde ook niet meer bang te zijn dat hij achter allerlei wildvreemde vrouwen aan ging.

De nieuwe Herman beviel haar erg goed.
Hij bemoeide zich net genoeg met de zaak om geen achterstand te creëren en zonk helemaal weg in zijn ‘nieuwe leven’ zoals hij het noemde.
‘Maar hoe zit het nou met Colette?’ dacht ze toen ze naar de telefoon liep.
Ze toetste het nummer van Colette in en wachtte tot er opgenomen werd.
Maar er werd niet opgenomen.

Met een onbestendig gevoel liep ze de keuken weer in en greep Herman om zijn middel.
Hij was bezig thee te zetten.
Sinds die dag in Shangri-la, was hij stilaan gaan wennen aan verschillende kruiden theesmaken en ze hadden er een gevonden die goed was voor Sonja en het kon ook geen kwaad voor Herman.
“Waar denk je aan?”
“Colette neemt niet op. Zou er wat aan de hand zijn? Ik hoop niet dat er iets mis is. Je weet het hè, er kan maar zo iets gebeuren en dan gaat het mis.”
“Nou,” begon Herman sussend, “Het zal wel niet zo erg zijn als jij nu denkt. De soep wordt nooit zo heet gegeten als hij opgediend wordt. Probeer het straks nog eens, wie weet is ze even weg. Je kunt nooit weten.”

Herman nam de theepot mee naar de zitkamer en zette hem op het tafeltje, tussen de twee zachte fauteuils in.
Hij had nooit zoveel aandacht aan zijn huis geschonken. Had er slechts oppervlakkig naar gekeken en er in geleefd. Het had nooit geleefd bij hem, maar nu begon alles te vibreren als hij ergens binnenkwam en vooral zijn eigen huis was meer van hem geworden.
Hij voelde zich heerlijk, had totaal geen behoefte meer om de deur uit te gaan, om naar zijn vrienden in het café te gaan, om maar eens wat te noemen.
Nee, het was goed zo.

Samen hadden ze een paar nieuwe schilderijen gekocht.
De oude waren zielloze reproducties geweest van valse oude meesters.
Ergens in China gemaakt door kundige schilders, maar hun hart zat er niet in.
Wel knap gedaan, maar ja, dat was het dan ook.
De nieuwe doeken waren misschien niet van de meest aansprekende schilders, maar Herman vond ze mooi en Sonja was er ook blij mee.
Als de vrouw des huizes het niet mooi vind of het niet acceptabel genoeg vindt, dan komt het er meestal ook niet in.
Daar was Herman, tijdens zijn afgelopen drie huwelijken, wel achter gekomen.
Het waren dure lessen geweest, want hij betaalde nog steeds een vracht alimentatie.
Daar had hij gelukkig nooit moeilijk over gedaan.
Ik wou zelf met ze trouwen en ik wou ook zelf weer van hen af.
Ook al wilden zowel Anette, als Liz ook zelf maar wat graag van hem af.
We hebben samen lief en leed gedeeld en de zaak opgebouwd en uitgebouwd tot wat het nu allemaal is. Bovendien kon hij het betalen, dus waar zou je je dan druk om maken.
Je kon het immers toch niet meenemen.

Hij schonk thee in en vroeg of Sonja er iets bij wilde.
Dat hoefde ze niet en dus besloot Herman ook niets te nemen.
In de afgelopen maand was hij toch al gauw een kilootje of vijf afgevallen en hij had er niet noemenswaardig iets voor gedaan.
Alleen maar minder van alles gegeten en minder alcohol. Dat alles bij elkaar scheen veel te schelen.
Plus een gelukkig leven natuurlijk.
Dat hielp ook mee.

Hij keek even naar de nieuwe doeken, aan de muur voor hen.
Het waren grote kleurrijke doeken die niet per se iets voor moesten stellen, maar die vanuit harmonie en balans qua kleur en indeling gecreëerd waren.
Herman had er in eerste instantie helemaal niets van begrepen, maar de galeriehouder had het heel nadrukkelijk en begrijpelijk uitgelegd.
Daar ter plekke had hij het helemaal begrepen, maar thuis gekomen, was hij de tekst van de man alweer grotendeels vergeten en toen de doeken hingen, was er heel even een gevoel van ‘hebben we hier wel goed aan gedaan’ bij hem opgekomen.

Maar nu, na een paar weken wennen en kijken en ervaren, was hij er erg blij mee.
Op de een of andere manier waren het twee totaal verschillende doeken, met uiteenlopende kleuren, maar aan de andere kant pasten ze precies bij elkaar.
Herman begon er steeds meer in te zien, ook al was dat niet per se noodzakelijk, ja zelfs niet de bedoeling.
Maar in het veranderingsproces, dat Herman doormaakte, keek hij inmiddels bijna nergens meer van op.

“Ik probeer het nog een keer en als ze weer niet opneemt, dan loop ik morgen even langs.”
Sonja toetste de herhaaltoets op de telefoon in en luisterde naar de beltoon.
Niets.
Niemand thuis.
Er werd in ieder geval niet opgenomen.
Met een bezorgd gezicht, liet Sonja zich weer terugvallen in de comfortabele ‘Heer Bommelstoel’, zoals Herman de twee luxe fauteuils noemde.
Het oude leren designmeubel, compleet met bijbehorende accessoires, was rigoureus de deur uitgezet en vervangen door ‘stoffige ouwe rommel’, zoals Sonja het in eerste instantie noemde.
Ze was er niet blij mee geweest, ook al was alles nieuw, het was toch behoorlijk wennen.
Herman was echter heel gedecideerd geweest en Sonja was, noodgedwongen, een heel eind met hem mee gegaan. Maar het had toch nog heel wat voeten in de aarde nodig gehad voor ze er uit waren.
Een hele rits verschillende Meubelhandels hadden ze bezocht, ook diegenen waar ze normaliter nog voor geen goud naar binnen hadden gewild.

Het was dan toch uiteindelijk gelukt.
Een bij elkaar geraapt zooitje meubels was het geworden. Die voor een georganiseerde puinhoop hadden gezorgd. “Uit chaos creëert men orde.” Riep hij dan gelukkig.
Dat had hij niet van zichzelf, maar dat citaat van een oude wijsgeer, was bij hem blijven hangen.
Herman was er dik tevreden mee geweest en was zich, intens gelukkig, nog meer als een huismus gaan gedragen.

Ook de boekenkast begon al aardig te lijken op wat Herman voor ogen stond.
De oude schrifturen waren vervangen voor nieuwe oude schrifturen.
Wat zoveel betekende dat de boeken, waar ze vroeger zo af en toe eens in lazen, opzij gezet waren om plaats te maken voor boeken over de innerlijke mens en de paranormale wereld.
Ook hier was Sonja, zeker in het begin, niet zo blij mee geweest en had een hele rij boeken waar zij aan gehecht was, op het nippertje van de rommelmarkt weten te redden.

Toch wel enigszins bezorgd, had ze Herman’s drang tot ‘zweefboeken’ en ‘Geiten-wollen-sokken-breiers-boeken’ zoals ze die beiden vroeger noemden, aangekeken, maar ze moest na een tijdje toch concluderen, dat hij er niet slechter op geworden was.
Het was net of hij nu wel aanwezig was.
Waar hij vroeger altijd bezig was geweest, met wat anderen er van vonden.
Had hij nu een soort van rust over zich, die haast weldadig was.

Het had zijn weerslag op alles om hem heen.
Waren er problemen op de zaak, dan schoot hij niet meer in machteloze paniek en scheldpartijen.
In plaats daarvan werd hij even stil, trok zich als het ware terug in zichzelf en kwam dan met een oplossing.
Slechts af en toe schoot hij in zijn ‘oude jas’, maar trok die dan ook weer even snel weer uit.
Nee, Herman was niet meer de Herman van een paar maanden geleden, zoveel was wel zeker en ook Sonja begon te merken, dat ze zich anders ging gedragen.

In eerste instantie dacht ze, dat het door haar zwangerschap kwam, maar volgens de verloskundige wees niets erop ,dat het een andere oorzaak zou kunnen hebben. Dus moest ze het maar zo ondergaan, straks zou het weer allemaal anders worden en weer normaal, net als voor de zwangerschap.
Dat had ze al zo vaak meegemaakt.
Maar Sonja was daar niet zo zeker van, het zat veel te diep. Ze besloot het te laten rusten en het de tijd geven, die het nodig had en kijken hoe het na de bevalling zou zijn.

“Ik maak me toch wel zorgen hoor. Ze neemt nog steeds niet op.”
Bezorgd legde ze de hoorn op het toestel, “Ik ga morgenochtend even kijken wat er aan de hand is. Ik vind het zo gek dat ze niets meer van zich laat horen.”
“Dat hebben wij toch ook niet.” zei Herman droog.
“Nee, dat kan wel wezen, maar ik heb vanavond toch al zeker drie keer naar haar gebeld en er de hele tijd aan gedacht, dat telt toch ook?”

‘Wat een schat, ze maakt zich echt zorgen. Het zal allemaal wel anders zijn dan we denken. Dat is meestal zo, dus waar maken we ons eigenlijk druk om.’
Herman zat ontspannen in het boek over de ‘innerlijke reis’ te lezen.
In die korte tijd had hij het al een paar keer gelezen en het had diepe indruk op hem gemaakt.
De eerste keer dat hij het las, moest hij zich toch wel door het, wel erg Amerikaanse, gedoe heen lezen, maar de tweede keer was dat aanmerkelijk anders.
Het hele verhaal had een geweldige indruk op hem gemaakt.
‘Dat was me wat zeg, als het waar was wat er stond en wat die mevrouw beweerde, dan kon iedereen zichzelf van de meeste enge ziektes genezen.’

Herman zou de volgende middag naar de mevrouw gaan, die hem voor het eerst in zichzelf zou laten reizen.
Hij voelde zich als een klein kind op de basisschool, dat voor het eerst mee mocht op schoolreis.
Gelukkig ging deze reis niet naar de bedriegertjes, althans dat hoopte hij vurig.
‘Want, wat als het allemaal flauwe kul zou blijken te zijn? Zou hij dan weer terugvallen in zijn oude gewoontes en weer achter de wijven aan gaan? Hoezeer hij van alle vrouwen die hij veroverd had, had genoten, toch hoefde het voor hem niet meer. Het leven nu beviel hem stukken beter.’ Hij schoof een beetje heen en weer in zijn ‘Heer Bommelstoel’ en vermande zich.
‘Stel je niet aan jongen, het is allemaal angst voor het onbekende.’
Hij moest om zichzelf lachen.
Dat hij ooit nog eens dergelijk soort kretologie zou gebruiken.
Maar, hij geloofde er in.
Ergens in zichzelf was hij bang voor vrouwen en het vrouwelijke geweest en dat had hem juist tot die vrouwen aangetrokken.
Zo erg zelfs, dat hij met iedere vrouw, die hij tegenkwam, direct naar bed wilde.
Nou ja, bij wijze van spreken dan.
Maar het scheelde niet veel.

Herman sloot zijn ogen en probeerde zich alvast voor te stellen hoe zo’n innerlijke reis er uit zou zien.
Hij zag van alles, maar niets kwam in de buurt bij datgene waar hij van verwachtte dat het zou zijn.
‘Toch maar beter tot morgen wachten. Even kijken hoe laat ik er moet zijn en waar.’
Het was flauwe kul, want hij wist heel goed dat hij er om kwart over twee zou zijn.
En hij had ook al gekeken hoe lang het rijden was en waar het precies was.
Hij was er zelfs al twee keer, toevallig, langs gereden, zo nieuwsgierig was hij.
Het duurde lang voor hij in slaap viel.
Ook Sonja kon de slaap niet vatten, ze kon niet anders dan denken aan Colette en hoe het met haar was.

Het eerste wat Sonja deed, toen ze opstand, was de telefoon pakken en het nummer van Colette toetsen.
Maar net als gisteren nam ze ook nu niet op.
‘Er is iets goed mis. Dat kan bijna niet anders.’

Gedachteloos at ze haar schamele ontbijtje.
Ze had de laatste tijd helemaal niet zo’n trek meer en at eigenlijk alleen maar omdat het van de verloskundige moest.

Herman was extra vroeg opgestaan en had een briefje neergelegd, dat hij was gaan wandelen.
Ze schreef een briefje terug, waarin ze hem succes wenste, voor wat hij die middag ging doen.
Ook al vond ze het eigenlijk maar niks, toch vond ze dat hij het moest doen.
Herman was er zo zeker van, dat het goed voor hem zou zijn, dat ze haar eigen scepsis opzij zette.

‘Ik hoop dat ze thuis is. Anders loop ik even langs de boetiek, daar zal ze toch wel zijn. En anders zouden ze daar wel weten waar ze was.’

Inderdaad was Colette niet thuis.
Sonja was er al bang voor geweest.
Dan maar langs bij de boetiek.
Ook daar was ze niet.
En het ergste was, dat het meisje, dat in de winkel stond, ook geen idee had, wie Colette was en waar ze zou kunnen zijn.
De hele dag was Sonja er met haar hoofd niet bij, er was iets helemaal fout met Colette.
Waarom belde ze niet gewoon een keer op, of kwam ze gewoon even langs?
‘Ja, maar wij zijn nou ook niet bepaald sociaal communicatief bezig geweest.‘ verweet Sonja zichzelf. ‘Waar kon ze toch zijn?’
De hele dag door bleef ze het telefoonnummer van Colette bellen, maar die nam niet een keer op.
Ook op haar mobieltje was ze niet te bereiken.
Ten einde raad sprak ze tot wel drie keer toe een bericht in op het antwoordapparaat.
Er zat niets anders op dan te wachten tot Colette zelf weer contact zocht.

Hoofdstuk 27
Herman had een geweldige dag.
’s Ochtends was hij vroeger opgestaan dan hij normaal deed en was een heerlijke lange wandeling gaan maken.
Hij wilde koste wat het kost uitgerust bij Anneke Flinters aankomen.
Onderweg had hij zomaar oog voor allerlei planten en struiken en zelfs vogels ontsnapten niet aan zijn aandacht. ‘Wat is het leven toch mooi.’
Hij werd haast misselijk van zichzelf.
‘Het moet niet veel gekker worden van Ginderen,’ sprak hij zich vermanend toe.
‘Dat je een nieuw leven begonnen bent, hoeft nog niet gelijk te betekenen, dat je als een soort van halfzachte idioot door het bos moet vlinderen. Straks ga je nog in lotushouding zitten om op te gaan in de tijd.’
‘Kan erg leuk zijn,’ testte hij zijn eigen tolerantie vermogen. ‘Een beetje zelfkennis en een gezonde dosis relativeringsvermogen houden je wel op de been jongen.

Laat iedereen maar kletsen, het gaat erom wat jij ervan vindt.
Als mijn vrienden en relaties me gek vinden, omdat ik nu deze weg ben ingeslagen, dan zegt dat meer van hen dan van mij.’
Natuurlijk wist Herman dat allemaal wel en normaal gesproken kon het hem niet zo veel schelen, wat een ander ervan dacht, maar wat hij nu deed en waar hij nu mee bezig was, maakte hem soms wat kwetsbaarder en onzekerder dan hem lief was.

Hij mijmerde al wandelend verder en besloot gewoon te genieten.
In het Nu leven, ja dat was makkelijker gezegd dan gedaan. ‘Eigenlijk heb ik dat altijd al gedaan, waarom is dat nu dan ineens zo moeilijk?’
Hij merkte dat een vogel met hem mee bewoog, telkens als Herman even stilstond, dan bleef de vogel even zitten en als hij dan weer verder liep, vloog de vogel naar de volgende boom.
Het was alsof de vogel contact zocht.
Nauwlettend hield hij Herman in de gaten.
Het duurde zeker drie bomen voor hij het in de gaten had. Maar toen hield de vogel hem gevangen.
Herman bleef ernaar kijken.

Hij had geen idee wat voor vogel het was.
Ongeveer net zo groot als een flinke merel, maar dan wat lichter van kleur en op de vleugels zwart witte banen.
‘Wat zou dat voor een vogel zijn joh. Had maar beter opgelet vroeger op school.’
Maar hoe hij ook in zijn geheugen zocht naar herkenning, hij kwam er niet uit.
‘Thuis maar even kijken. Als we een vogelgids hebben dan, anders kan ik kijken tot ik een ons weeg, maar dan lukt het gewoon niet.’
Na een boom of zeven met elkaar opgelopen en gevlogen te hebben, nam de vogel afscheid van Herman.
Hij keek hem even met een schuin koppie aan en het was net of hij Herman uitnodigde om met hem mee te vliegen. Dat leek Herman wel wat, maar hij dacht aan Icarus en de zon en de fatale val en besloot ter plekke het niet letterlijk te proberen.

‘Het zal wel een teken zijn of zoiets. Wist ik er maar meer van. Wat fascinerend is dit.’
In gedachten verzonken liep Herman een tijdje verder, af en toe op- en om zich heen kijkend of hij de vogel nog ergens zag, maar die was gevlogen.
Letterlijk.
’Was ik maar eerder begonnen met dit andere leven. Dan zou ik geweten hebben wat ik hiermee zou kunnen doen.’ Herman was zich er opeens enorm van bewust, dat er veel meer in het leven was dan alleen maar geld verdienen, seks en status vergaren.

Hij voelde ineens de gigantische leegte in zichzelf.
Ook dit gevoel zou hij niet voor niets hebben, maar, ‘hoe kan ik die gaten dichten?’
Het waren gedachten van die strekking, waar hij zich de verdere ochtend mee bezig zou houden.
Thuis gekomen had hij naar foto’s van de vogel gezocht, maar had ze niet weten te vinden.
Ook internet gaf niet thuis.
Hij wist ook wel dat het meer aan hem lag, dan aan de geraadpleegde media, maar toch, het hield hem bezig.
Ook het zoeken en het niet kunnen vinden zorgde ervoor dat hij de leegte in zijn maag bleef voelen en dat terwijl hij best wel een klein buikje had.
Niet zo heel erg groot, maar toch groot genoeg, om ervan te balen en te proberen het te verhullen, door de buik in te houden en dat soort streken.
Het had hem zelfs naar de sportschool gedreven, maar hij was er erg snel achter gekomen, dat zich afbeulen op allerlei vermoeiende toestellen, niet aan hem besteed was. En die afschuwelijke harde stamp-muziek er bij.

Op dat soort momenten voelde hij zich oud worden en verlangde hij naar de piratenzenders van de jaren zestig en zeventig.
Alleen al bij het horen van bepaalde jingles werd je vrolijk en zat je weer aan het zwembad of liep je alweer naast dat leuke meisje van toen, hopend dat je je hele leven met haar zou kunnen delen.
Heerlijke momenten waren dat.
Herman had alle populaire muziek van toen al lang op elpee’s, en later op CD, maar toch kon hij de verleiding niet weerstaan om zo af en toe weer zo’n verzamel CD te kopen, waarvan hij negen van de tien liedjes al op andere CD’s had, maar ja, die andere drie nog niet en die waren toch ook zo leuk.

Hij besefte nu, dat ook dat soort dingen, met het ‘lege gevoel’ te maken hadden.
Het deed niets af aan de muziek, want die bleef goed en het maakte ook niet uit dat je die muziek nog steeds kocht en mooi vond, het moest wat anders zijn.
Het grappige was dat Herman vroeger eigenlijk meer van de underground muziek was en het ruigere werk en dat hij de muziek uit de hitparades eigenlijk maar niks vond, maar dat hij juist nu al die ‘gewone’ liedjes zo leuk bleek te vinden en het dus ook gewoon leuk vond om ze te kopen.
Stiekem was hij altijd al wel een ‘alleseter’ geweest, maar gaf dat vroeger natuurlijk niet toe.
Hij moest er vaak aan denken, als hij op een feest weer eens uit volle borst het ‘kleine café aan de haven’, ‘de klok van Arnemuiden en ‘’ketelbinkie’ meezong, gezellig met een biertje in de hand inhaken en meegalmen.
‘Had je me vroeger moeten zien.’ Dacht hij dan om er gelijk nog maar een rondje bier tegenaan te gooien.

‘Niets is vergankelijker dan de mens en gelukkig ben ik een mens,’ placht hij dan te denken.
En nu dacht hij dat ook weer en schoof het zoveelste Cd-tje met ‘Gouwe ouwen van toen’ in de lade en draaide de knop wat hoger.
Dit was een extra leuk Cd-tje, want er stonden oude jingles tussen en juist die maakten het zo leuk.
‘Herinnert u zich deze nog (nog -nog -nog)?’ was er een van en ja, Herman herinnerde deze nog en die andere ook en zo zonk hij weg in oude tijden, vervlogen tijden die vanuit de herinnering altijd nog leuker en mooier waren dan toen hij er middenin stond.
Met weemoed in zijn lijf, ging hij naar zijn afspraak.
Om kwart over twee zou hij er zijn en natuurlijk was hij er al om tien over twee, dus besloot hij nog even een ommetje te maken.
‘Wie weet, was het belangrijk om pas om kwart over twee te beginnen.’

Herman vond het een vreemde tijd, maar besloot zich er niet druk om te maken.
Precies om kwart over twee drukte hij stevig op de deurbel onder het naambordje Annemarie Flinters.
Er hing nog een naambordje onder een andere bel. “Getrouwd!’ dacht Herman en dat vond hij wel een veilig gevoel.
Annemarie deed open en keek met grote heldere ogen Herman aan: “Wat ben je mooi op tijd. Fijn, dan kunnen we snel beginnen.”
Ze stak haar hand uit: “Ik ben Annemarie.”
Herman gaf haar een hand en zei: “Herman van Ginderen, mevrouw Flinters.”
“Annemarie.” Zei ze lachend’, zeg maar Annemarie, mag ik jij zeggen?”
“Natuurlijk, ga je gang.”
Hij vond het een aparte, maar aardige vrouw.
Ze zag er compleet anders uit dan hij gedacht had.
Hij had meer een zigeunerachtige vrouw in gedachten gehad, met een mysterieus uiterlijk, zwarte haren, rode Flamencorok en castagnetten in de hand en een roos achter de oren.

Maar in tegenstelling tot zijn rare idee, dat wist hij zelf ook wel, zag ze er heel gewoon uit.
Bijna teleurstellend.
Maar eigenlijk ook wel goed zo, vond Herman.
‘Het is ook allemaal gewoon en normaal.’
” Je kunt hier je jas ophangen en dan gaan we naar mijn kamer boven.”
Dat ‘kamer boven’ deed Herman aan iets anders denken dan waarvoor hij gekomen was en hij deed zijn uiterste best om juist daar niet aan te denken.
‘Wie weet is ze helderziend en hoort ze alles wat ik denk.’ Een klein beetje angstzweet groeide onder zijn oksels.
Het maakte hem kleiner dan hij was.

“Zo, we zijn er, ga maar vast naar binnen, dan haal ik even wat te drinken. Ik neem aan dat je ook thee lust?”
Zonder op antwoord te wachten wees Annemarie hem de deur en liep zelf de keuken in.
Herman stapte, voorzichtig om zich heen kijkend, de kamer in en had ook nu weer iets totaal anders verwacht. ‘Helemaal niet zweverig.’
Was zijn eerste gedachte, ‘haast zakelijk.’
Het verwonderde hem een beetje, maar het werkte zeker ook geruststellend.
Tevreden ging hij op de stoel, voor het eenvoudige bureautje zitten.
Het ‘lege’ gevoel in zijn maag scheen iets minder dan vanochtend.

Annemarie kwam met een dienblaadje, met twee kopjes en een theepot, onder een grote theemuts, erop, binnen.
Ze schoof het blaadje van de zijkant op het bureaublad en keek hem onderzoekend aan.
Haar blik had iets gewoons en geruststellends, alsof ze elke vorm van spanning van te voren al wilde elimineren. Herman schoof een beetje heen en weer terwijl Annemarie de kopjes volschonk: “Is dit de eerste keer?”
De vraag kwam gelijk met het moment dat Herman de zachte muziek op de achtergrond opmerkte.
“Eh, Dat ik naar iemand als u, eh jij toe ga?”
Hij keek haar recht in de open ogen.
Er zat absoluut geen afwerende, of vragende ondertoon in de manier waarop ze naar hem keek en het bracht Herman een beetje van zijn à propos.
“Nee, dat heb ik nog nooit gedaan, dus het is wel een beetje spannend. Ik heb geen idee wat me te wachten staat. En in feite ben ik nog maar net bezig met dit soort dingen, maar ik vind het wel fantastisch. Wou dat ik er veel eerder mee begonnen was.”

En zo ratelde hij nog even door.
Annemarie liet hem ratelen en luisterde aandachtig.
Toen Herman over ‘een hele mooie reis’ begon, gebruikte Annemarie dit als een bruggetje om tot de kern te komen. “Heb je het boek ook gelezen?” vroeg ze hem kalm.
Herman moest er even over nadenken en zei toen lachend: “Eh, ja natuurlijk heb ik dat, wel twee keer. De tweede keer vond ik het nog beter dan de eerste keer. Had ik niet meer zo’n last van die Amerikaanse plastic taal.”
“Ik begrijp wat je bedoelt. Maar dat is nou eenmaal de manier van doen daar, anders luistert er niemand. Maar als je haar eenmaal kent valt ze reuze mee. Het is een aardige vrouw en ze heeft het allemaal zo meegemaakt.”
Ze dronken allebei van hun thee.

“Mooi,” zei ze en ging even rechtop zitten. “Heb je al enig idee wat je wilt, of zullen we maar gewoon beginnen. Het is jouw reis, dus jij mag het zeggen.
“Ik merkte vanochtend dat ik een leeg gevoel in mijn maag had. En dat terwijl ik toch een volle buik heb.”
Annemarie keek even naar zijn buik en zei: “Nou, dat valt best wel mee hoor. Ik heb ze groter gezien.”
“Moet ik daar nou blij mee zijn, of …”
“Maak je geen zorgen, ik bedoel alleen maar dat je helemaal niet te dik bent, dat valt best wel mee. Mannen van jou leeftijd mogen best een beetje een buikje hebben. Als het maar niet te veel is, dat is namelijk niet gezond. Maar bij jou valt dat heel erg mee hoor. Ik zou me nergens druk om maken als ik jou was.”
Het was dat Herman beter wist, anders zou hij gezworen hebben dat ze op iets anders uit was, maar niets wees erop dat ze inderdaad iets anders wilde dan hem geruststellen. “O.k.” en hij moest er eigenlijk wel om lachen.

“Zullen we dan maar beginnen met het lege gevoel?” Herman knikte en luisterde aandachtig wat Annemarie allemaal vertelde en uitlegde.
Natuurlijk had hij het allemaal al een paar keer gelezen, maar hij begreep nu nog beter waarom het belangrijk was om deze reis onder begeleiding, van een ervaren begeleidster te doen.
Herman ging rechtop zitten, met de voeten plat op de grond en probeerde alles zo goed mogelijk te doen wat Annemarie hem vertelde.

Al snel voelde hij zich wegzakken in een diepe concentratie. Een beetje eng vond hij het wel, maar het voelde ook buitengewoon aangenaam.
Hij moest in gedachten een trap aflopen.
Iedere tree bracht hem dieper in concentratie.
En wonder boven wonder gebeurde het precies zoals hij het gelezen had.
Nooit eerder had hij zoiets meegemaakt en allerlei vreemde beelden drongen naar voren om aandacht.
Prachtig vond hij het.
Eenmaal beneden moest hij een stukje de ruimte inlopen, tot hij een deur zag.
Waaromheen wit licht uit de voegen en kieren scheen.
Hij moest door die deur naar binnen en kwam in een ruimte gevuld met prachtig wit licht.
In die ruimte zou een persoon zijn, die hij zelf graag wilde als begeleider op zijn reis door zijn lichaam.

Hij had zijn oma mee willen hebben, maar die was allang dood, dus dat zou complete waanzin zijn.
Maar niets bleek onmogelijk, want inderdaad stond zijn oma achter de deur op hem te wachten.
Ze begroette hem vriendelijk en Herman wist niet hoe hij het had.
Aan de ene kant besefte hij, dat hij het allemaal ‘zag’ door zijn geestesoog of in zijn gedachten, maar zijn oma was zo echt, dat hij bijna dacht, dat ze het ook echt was.
‘Droom ik? Wat is dit voor tovenarij?’
Maar Annemarie was dit soort reacties van mensen wel gewend en hield alles rustig in de gaten.
Ze stelde hem op zijn gemak en gaf hem tijd om te wennen en legde uit wat hij zou zien en waarom het zo was en Herman liet zich verder meenemen, op reis door zijn eigen lichaam.
Of het nou door zijn oma kwam of door de muziek op de achtergrond of doordat Annemarie hem zo goed begeleidde, maar hij gaf zich helemaal over, aan de fantastische ervaring die het tot nu toe al was.

En ze waren nog niet eens echt begonnen.
Het mooiste moest nog komen.
Herman had zijn oma eigenlijk amper gekend, ze was gestorven toen hij twaalf jaar oud was, maar hij was altijd van haar blijven houden en hij had het altijd als een groot gemis ervaren dat ze er niet meer was.
‘Leegte,’ dacht Herman, ‘daar heb je de leegte weer.’

“Ga naar de shuttle, of naar het toestel naar keuze waarmee je de reis wilt maken en stap er in, samen met je gids.”
De stem van Annemarie klonk dichtbij, maar ook zo ver weg.

“Gelukkig is mijn oma erbij.”
Zei hij vanuit zijn diepe concentratie.
“Goed zo. Mooi. Wat heerlijk dat ze met je mee gaat. Stap nu allebei in het toestel van je keuze en in dat toestel zie je twee comfortabele stoelen met veiligheidsgordels. Ga in die stoelen zitten en doe de gordels vast. In het midden tussen de twee stoelen, zit een stang met daar bovenop een grote rode knop. Als je klaar bent, dan druk je op die knop en dan gaat het toestel naar die plek, waar je de leegte in jezelf ervaart. Druk op de knop als je zover bent.”

“Jezus, nou gaat het gebeuren.”
Hij had voor een onderzeeboot-achtige constructie gekozen. Eentje die hij wel eens in een stripverhaal had gezien en waarvan de vorm altijd enorm tot zijn verbeelding gesproken had.
‘Toch goed dat ik zo af en toe eens een stripverhaal gelezen heb.’

Herman zette zich schrap in de stoel.
Hij zat er ook echt in en kon zich nauwelijks meer voorstellen dat hij eigenlijk, lijfelijk op een gewoon stoeltje voor het bureau bij Annemarie Flinters zat.
Met zijn duim drukte hij de rode knop in en zijn onderzeeboot schoot weg.
Zijn lichaam in.
‘Het lijkt wel een reis uit een boek van Jules Verne.’
Het kon niet zo zijn, dat die boeken hem als voorbeeld konden dienen, want hij had nog nooit een boek van Jules Verne gelezen, laat staan ‘20.000 mijlen onder zee.
’Toch eens lezen. Blijf er nou bij. Dadelijk mis je nog iets.’

Het ging allemaal zo ontzettend snel, dat Herman nauwelijks de kans kreeg, om met zijn gedachten de reis te manipuleren, als hij dat al gekund zou hebben.
“Als je op de plaats van bestemming bent, stap dan uit en kijk onder je voeten, wat voor ondergrond het is waar je op staat. ….. Kijk ook rustig om je heen en beschrijf hoe de plaats eruit ziet ….. en wat je voelt.”

De zachte aangename stem van Annemarie gaf bevelen zonder dat ze dwingend waren.
Het kostte Herman dan ook geen enkele moeite om te doen wat ze hem zei te doen.
“Het lijkt wel of ik in een grot ben. Een donkere grot. Op de grond staat een laagje water, een beetje schimmelig is het hier wel. Lijkt me niet echt gezond.”

Het verbaasde hem eigenlijk niets, hij zou immers naar een plaats in zichzelf gaan, waar iets ‘mis’ was.
Snel keek hij om zich heen waar oma was, maar die stond, vriendelijk glimlachend, rustig naast hem te wachten, op de dingen die komen gingen.
Ze bleef rustig vriendelijk en geruststellend glimlachen en ze leek veel van hem te houden.
‘Ik hou ook van jou oma, jammer dat ik je niet beter gekend heb.’
Wat kalmer dan eerst, keek hij nog eens om zich heen.
Het was erg donker waar hij stond, het was maar goed dat de reisleidster voorgesteld had een zaklantaarn mee te nemen.
Het leek allemaal een jongensboek, maar hij liep echt op een plaats ergens in zijn lichaam.
Gelukkig zag hij helemaal boven in de nok van de grot, een klein bundeltje licht naar binnen schijnen.
‘Gelukkig niet helemaal verloren. ’t Ziet er naar uit dat er nog wat te redden valt.’
Om zich heen kijkend deed hij verslag aan Annemarie.
Ze begeleidde hem met engelengeduld.

“Nu je de omgeving verkend hebt, kun je misschien even kijken of er ook iemand is, die je kan vertellen, wat er aan de hand is?”
En weer keek Herman om zich heen en zag inderdaad in een hoek, voor zover je van hoek kon spreken, in deze enigszins ronde grot, een groepje mensen bezig, met water weg pompen.
Weer anderen waren aan het dweilen.
Het leek allemaal niet te helpen.
Herman meldde het aan Annemarie.

“Mooi, loop er maar naar toe en zie wat er gebeurt.”
Herman besefte dat, hij al die tijd, nog geen stap gezet had en alleen maar naast zijn onderzeeboot gestaan had.
Met zijn oma binnen handbereik.
Voorzichtig tilde hij een voet op en verzette die, alsof hij bang was ieder moment door het decor heen te zakken. Maar er gebeurde niets anders, dan dat hij een stap gezet had.
Herman liep voorzichtig verder.

Stap voor stap naderde hij het groepje mensen en toen zag hij ergens achter in de groep zijn moeder en tranen welden in zijn ogen.
Ze was nog niet zo heel lang dood en het was een schok om juist haar hier te ontmoeten.
“Ik zie mijn moeder!?” Herman klonk verbaasd en geschrokken.
Maar hij kreeg geen kans zich daarin te verdrinken.
“Goed zo, vraag haar of ze je wil helpen met het lege gevoel. Kijk naar wat jij haar wilt zeggen. Misschien wil je haar wat vragen?”

Herman wist het niet, hij had absoluut niet verwacht zijn moeder hier aan te treffen en keek alleen maar naar haar. Toen greep oma in.
De moeder van zijn moeder.
Ze nam beiden bij de hand en loodste hen naar een kampvuur.

Een comfortabel, warm brandend, groot kampvuur.
Langs de rand, op een veilige afstand, lagen een paar hele dikke stukken boomstam, waar ze op gingen zitten.
Zijn moeder aan de ene kant, Herman aan de andere kant en Oma in het midden.
Zo zaten ze een tijdje, stil voor zich uit te kijken en in het vuur te staren.
En opeens begreep Herman waarom zijn moeder er was.

Hij miste haar en dat was het lege gevoel.
Haar dood was de reden waarom hij zich niet goed en zo leeg voelde en hij begon haar te vertellen hoe hij haar miste en wat hij haar altijd al had willen vragen en voor hij het wist werd zijn moeder kleiner en vervaagde tot ze weg was.

“Ze is weg!? Ik was haar net aan het vertellen hoe ik me voelde, en nou is ze weg?”
Annemarie hoorde de teleurstelling in zijn stem.
“Als ze weg is, dan is het goed, dan is het klaar zo. Misschien wil je nog even verder kijken?”
“Nou ja, ik ben er nou toch.” Zei hij droogjes en keek automatisch naar de hoek, waar de mensen bezig geweest waren met het water en de schimmel op de grond.
De waterpomp was weg en er stonden nog maar twee mensen de laatste beetjes schimmel op te ruimen.
En hij vertelde Annemarie wat hij zag.
“Mooi.”
Hoorde hij Annemarie zeggen.
“Heb je nog een vraag aan je oma?”
Herman keek naar zijn oma en merkte dat ze nog steeds hetzelfde was en erg op haar gemak was.
Hij voelde dat ze gedaan had waar ze voor gekomen was en het was goed zo.

De eerste reis zat erop.
Op de vraag of hij nog naar een ander plekje in zijn lichaam wilde, had hij gezegd dat liever voor een volgende keer te bewaren.

Deze ervaring was enorm ingrijpend voor hem geweest.
“Je hebt het fantastisch gedaan hoor.”
Hoorde hij Annemarie in de verte zeggen.
“Het gebeurt niet vaak, dat de eerste keer gelijk al zo goed verloopt. Niet iedereen durft zich gelijk helemaal over te geven aan de ervaringen, die je tijdens zo’n reis op doet. Knap van je.”
Herman wist dat ze het meende, het was geen verkoop truc om hem over te halen nog een keer te komen.
“Wat was dat goed zeg. Was dat echt mijn Oma? En mijn moeder?”

“Wat je ziet is echt. Als het niet nodig is, komt er niets. Mijn ervaring is, dat er altijd precies gebeurt, wat op dat moment nodig is. En het komt ook altijd in de vorm die het beste is voor je. Nu ging je moeder vanzelf weer weg. Het was goed zo. Maar het gebeurt ook dat de personen die je ontmoet jou ook wat willen vertellen. En als er over en weer problemen zijn, dan kun je die uit praten en tot slot in het vuur verbranden.”
Herman wist het, hij had het gelezen en hij begreep het nu meer dan ooit.
Ze dronken nog een kopje thee en ze praatten nog wat. Herman betaalde haar het gage en vond dat het wel mee viel.
Eerst had het hem niet goedkoop geleken, maar nu, na die geweldige ervaring, was het meer dan redelijk.
Het lege gevoel in zijn maag was al aan het wegtrekken.

“Denk erom,” zei Annemarie toen ze hem uitliet, “iedere dag een paar grote glazen water drinken, dat is goed voor het ontgiftingsproces.”
Ze groetten elkaar hartelijk en Herman zei snel voor een volgende afspraak te bellen.
Hij liep ‘verlicht’ naar zijn auto, stapte in en bleef even achter het stuur zitten, om alles nog eens goed op zich in te laten werken.
Dit was echt geweldig.
Zoiets moois en indrukwekkends had hij nog nooit meegemaakt.
‘Dit zou iedereen moeten doen, dan was er veel minder ellende op de wereld en zou het iedereen heel wat beter gaan.’

Euforisch startte hij de motor van zijn auto.
‘Kalm aan van Ginderen, niet te hard van stapel lopen jongen. Beetje bij beetje en stapje voor stapje, dan breekt het lijntje niet.’

Voorzichtig reed hij de straat uit.
‘Hoe ga ik dit thuis uitleggen? Hoe leg je iemand uit wat hij zojuist had beleefd, als die iemand nog nooit zelf zoiets had meegemaakt?’
Het verkeer leek wel gekker geworden dan ze anders al was en de mensen leken nog idioter elkaar de pas af te snijden dan normaal.
De wereld is gek geworden en Herman moest ineens aan de woorden van een oude vriend denken, wiens grootvader altijd met de volgende spreuk kwam als er iets gebeurde, dat hem boven de pet groeide: “De wèreld loop op z’n end.”

Herman vond altijd dat het dialect de spreuk nog mooier maakte en meer waar ook.
Hij herhaalde de spreuk en dacht eraan hoe waar dat op dit moment voor hem was.
Zijn oude wereld liep op zijn eind, maar een nieuwe stond op het punt van beginnen.
Met dat besef reed hij gelijk door naar huis, waar hij met een lekker glaasje cognac in de hand, op Sonja bleef wachten om haar het goede nieuws te vertellen.

1 opmerking: